ZAS3
Voor de evacuatie zijn de volgende maatregelen aan de aandrijving noodzakelijk:
1. Er moet voor gezorgd worden dat de lift niet meer elektrische kan worden bediend of zich
zelfstandig in beweging kan zetten.
Afbeelding 6.6.1.1: Ventilatieschroeven inzetten
1 Ventilatieschroeven
2. Indien de transmissie met een veiligheidsrem is uitgerust ventileert u deze met de 3 bijgevoegde
ventilatieschroeven (1).
Afbeelding 6.6.1.2: Handmatige luchthendels aanbrengen
1 Handmatige luchthendel
2 Remhendel
3. Voor de handmatige ventilatie van beide remcircuits worden overeenkomstige handmatige
ventilatie-.inrichtingen meegeleverd die er desgewenst opgestoken kunnen worden. Handmatige
luchthendel (2) tussen de remhendels (3) aanbrengen.
Trek de handmatige ventilatie-inrichting in pijlrichting (4).
Wanneer de rem handmatig wordt geopend zal de lift in de richting van het hogere gewicht gaan
bewegen. Indien er een evenwicht tussen cabine en tegengewicht bestaat, moet zolang aan het
handwiel worden gedraaid tot de volgende halte is bereikt.
4. De aandrijving is niet zelfremmend!
Naar gelang de transmissieoverbrenging is een meer of minder sterke remwerking door de
zelfremming van de transmissie aanwezig, niettemin moet de evacuatiesnelheid aandachtig
worden geobserveerd resp. de evacuatie worden onderbroken.
5. Na het breuken van de volgende halte de handmatige luchthendel loslaten. De rem sluit
zelfstandig. Ventilatieschroeven uit de veiligheidsrem (indien aanwezig) verwijderen en
zorgvuldig bewaren.
De veiligheidsinstructies van de handleiding moeten in acht worden genomen!
Gevaar!
Na gebruik van de handmatige ventilatie moeten de remontgrendelinghendels weer worden
verwijderd.
6.6.2
Elektrische noodevacuatie
De uitvoering van de elektrische noodevacuatie staat vermeld in de bedieningshandleiding van de
besturing, de omvormer en indien aanwezig een evacuatie-eenheid met USV.
A-TBA13_04-NL
Afbeelding 6.6.1.3: Handmatige luchthendel openen
2 Openen
Art.-nr. 01009067-NL
23/64
Inbedrijfstelling