Hoofdstuk 14
•
De vuldop moet goed sluitend zijn zodat er
onderweg geen water in de tank komt.
•
Er moet een ventilatiepijp op zitten en wel zodanig
dat er geen water in de tank kan komen.
•
De tank moet een verzonken of hellende bodem
hebben met een aftapkraantje, zodat water en
bezinksel kunnen worden verwijderd. (dit is niet
altijd mogelijk).
•
Afsluitkranen
kunnen
aangebracht.
•
Soms zijn interne tussenschotten nodig om golven
van de brandstof te voorkomen.
•
De tank moet voorzien zijn van een verwijderbaar
paneel, zodat hij gemakkelijker te reinigen is.
•
Het brandstofleidingnet moet zo eenvoudig
mogelijk zijn met zo weinig mogelijk kleppen en
kruisverbindingen, om de hoeveelheid verborgen
toevoerproblemen tot een minimum te beperken.
•
Een bezinkselkom (waterafscheider) is nodig in
het brandstofsysteem tussen de brandstoftank
en de op de motor aangebrachte opvoerpomp.
Om na aftappen van de bezinkselkom problemen
met de ontluchting te voorkomen, moet deze bij
voorkeur beneden het normale minimumniveau in
de brandstoftank worden aangebracht. (Dit is niet
altijd mogelijk!).
•
De tank moet ten minste twee aansluitpunten
hebben: een voor brandstoftoevoer en een voor
brandstofafvoer. Waar mogelijk moet een tank
maar één motor voeden, maar in ieder geval
moet iedere motor zijn voorzien van aparte
brandstofleidingen van de tank naar de motor.
Pagina 70
waar
nodig
worden
476-5303