Download Inhoudsopgave Inhoud Print deze pagina

HP 39gII Gebruikershandleiding pagina 223

Verberg thumbnails Zie ook voor 39gII:
Inhoudsopgave

Advertenties

Matrices in de
beginweergave
Een matrix
weergeven
Eén element
weergeven
Matrices
5. Druk wanneer u klaar bent, op
matrixcatalogus te bekijken of druk op
terug te gaan naar Start. De ingevoerde
matrixgegevens worden automatisch opgeslagen.
U kunt rechtstreeks vanuit de beginweergave matrices
invoeren en bewerken. De matrices waaraan u werkt in
de beginweergave, kunnen al dan niet benoemd zijn.
1. Voer de vector of matrix in op de bewerkingsregel.
Begin en eindig de vector of matrix met vierkante
haken (de toetsen Shift-5 en Shift-6). Begin ook elke
rij van een matrix met vierkante haken.
2. Scheid de afzonderlijke elementen en rijen van elkaar
met behulp van een komma.
3. Druk op
E
weer te geven. Onmiddellijk nadat u de matrix hebt
ingevoerd, kunt u deze opslaan in een variabele door
op
matrixnaam te drukken. De matrixvariabelen
zijn M0 t/m M9.
Op het linkerscherm hieronder wordt de matrix
[[2.5,729],[16,2]] weergegeven die wordt
opgeslagen in M5. Op het scherm rechts wordt de vector
[66,33,11] weergegeven die wordt opgeslagen in
M6. Houd er rekening mee dat u een expressie (zoals 5/
2) kunt invoeren als element van de matrix. Deze
expressie wordt vervolgens geëvalueerd.
Voer in Start de naam van de matrixvariabel in en druk
op
.
E
Voer in Start matrixnaam (rij,kolom) in. Als M2
bijvoorbeeld [[3,4],[5,6]] is, retourneert M2(1,2)
E
de waarde 4.
S
om de vector of matrix te evalueren en
om de
MATRIX
H
om
215

Advertenties

Inhoudsopgave
loading

Inhoudsopgave