6
Installatie van de hardware
6.7.1 Sensorposities
De correcte positie van de sensoren is belangrijk om te garanderen dat het systeem correct werkt.
Deze moeten met de installatiesoftware worden geverifieerd. De regels voor de sensorpositie
moeten worden opgevolgd:
• Om de dode hoek zonder tussenruimte te bedekken.
• Om kwetsbare weggebruikers te kunnen detecteren.
• Om interferentie tussen sensoren te voorkomen.
• Om grond-, stoep-, of voertuigzelfdetectie te voorkomen.
Volg bij het instellen van het systeem de regels op voor de sensorpositie zoals gedefinieerd in
Sectie 5.2 en de regels voor de sensorhuls zoals gedefinieerd in Sectie 5.3. Als de hoogte van
de onderdelen van de carrosserie tijdens het gebruik varieert, moet het systeem op normale
rijhoogte worden gedefinieerd.
Sensoren moeten gelijk met de zijkant van het voertuig worden gemonteerd. De binnenste
sensoren kunnen worden blootgesteld aan reflecties van de voertuigcarrosserie, wat resulteert in
ongewenste alarmen als gevolg van zelfdetectie van het voertuig. De diagnosemodus (zie Sectie
7.2.4) kan worden gebruikt om te controleren of sensoren geen valse detecties geven.
Sommige sensoren en kabels moeten mogelijk gemonteerd worden op plaatsen waar ze
blootgesteld kunnen worden aan rondvliegend vuil. Als dit het geval is, moeten sensoren
afdoende beschermd worden met beugels en kabel moeten beschermd worden met kanalen.
6.7.2 Sensorrotaties
De sensoren zijn gemarkeerd met een "UP"-markering, wat aangeeft naar welke kant de sensor
gericht moet zijn.
"UP"-markering op een sensor.
BELANGRIJK: De "UP"-markering moet naar boven wijzen ten opzichte van de grond en
niet ten opzichte van een montagevlak van een voertuig. De Sidescan
hebben meerdere groeven met een tussenruimte van 45 graden, zodat de sensor flexibel
kan worden gemonteerd. Deze kunnen niet gebruikt worden als geleiding om de juiste
rotatie te bepalen. De installateur moet de "UP"-markering op de sensor controleren.
6.7.3 Sensorhulzen en onderliggende behuizingen
De sensoren kunnen op een horizontaal oppervlak gemonteerd worden met gebruik van een
onderliggende sensorbehuizing met een sensorhuls, of gelijk aan een oppervlak door een
sensorhuls direct in te steken. De hulzen worden gebruikt om de sensor waar nodig omhoog te
kantelen. De selectie van hulzen moet worden uitgevoerd met de configuratiesoftware.
42
Verzonken montage door een verticaal oppervlak wordt bereik met behulp van een sensor en
huls. Een 28 mm diametergat is vereist om de huls in een oppervlak te monteren.
Voor montage op een horizontaal oppervlak zijn een sensor, huls en een inbouwbehuizing nodig.
6.7.4 Montage op oneffen oppervlakken
Montage op oneffen oppervlakken wordt afgeraden. Afwijkingen van de aanbevolen
montagehoeken zullen de prestaties van het systeem negatief beïnvloeden.
Als er een sensorhuls gemonteerd moet worden op een oppervlak dat niet verticaal is, of een
Predict-sensoren
®
inbouwbehuizing gemonteerd op een oppervlak dat niet horizontaal is, moet de installateur de
hoek van het oppervlak meten met behulp van een digitale waterpas (bijv. een smartphone-app) en
de hoek van de huls overeenkomstig aanpassen. Voorbeelden worden hieronder weergegeven.
Voorbeeld 1: Een sensorhuls van +11° wordt aanbevolen, maar het verticale oppervlak voor de
inbouwmontage heeft een horizontale offset van 80°. In dit geval zal de sensor al 10° omhoog
zijn gekanteld voordat de huls wordt toegevoegd. Trek 10° van de aanbevolen hoek af om de
ideale huls (+1°) te verkrijgen.
Indien beschikbaar moet een sensorhuls van 0° worden gebruikt, omdat het resultaat het dichtst
bij de aanbevolen waarde ligt.
Verzonken montage van een sensor/hulsmontage op een verticaal oppervlak.
Inbouwmontageset voor het monteren van een sensor op een horizontaal oppervlak.
43