9 Meting
9.3 De meting starten
Fijninstelling van de sensorafstand
• Als de aangegeven sensorafstand is ingesteld, drukt u op ENTER.
De meetprocedure voor het positioneren van de sensoren wordt gestart.
Het balkendiagram S= geeft de amplitude van het ontvangen signaal aan (zie Afb. 9.1).
• Verschuif een van beide sensoren lichtjes binnen de aanbevolen sensorafstand, tot het
balkendiagram zijn max. lengte bereikt (max. 6 blokjes).
Afb. 9.1:
Diagnosevenster
S=■■■■■■
A:■<>■=53.9 mm!
Met toets
in de bovenste regel en met toets
gegeven (zie Afb. 9.2):
• ■<>■: sensorafstand
• time: looptijd van het meetsignaal in μs
• S: signaalamplitude
• Q: signaalkwaliteit, balkdiagram moet maximale lengte bereiken
Als het signaal niet voldoende is voor een meting, wordt Q= UNDEF weergegeven.
Afb. 9.2:
Diagnosevenster
S=■■■■■■
Q:■■■■■■■■■■■■
time=
94.0 µs
Q:■■■■■■■■■■■
Controleer bij grotere afwijkingen, of de parameters correct zijn ingetoetst of herhaal de
meting ergens anders op de buis.
Meten\Kanaal\...\Sensorafstand\54 mm
Na exacte positionering van de sensoren wordt de aanbevolen sensorafstand opnieuw
aangegeven.
• Toets de actuele – exacte – sensorafstand in.
• Druk op ENTER.
Herhaal de stappen voor alle kanalen, waarop gemeten wordt. Vervolgens wordt de me-
ting automatisch gestart.
104
in de onderste regel worden weer-
2018-07-05, UMFLUXUSF60xV5-0-2NL
FLUXUS F60*