6. Documentserver
3.
Geef de map waarin documenten moeten worden opgeslagen, de naam van het
document en de overige instellingen op.
• Opslagmap: Selecteer de "Gedeelde map" die is aangemaakt in de originele configuratie of
selecteer een gebruikersmap, die u zelf aanmaakt, om het document in op te slaan.
Als u een gebruikersmap wilt selecteren, dient u deze van tevoren aan te maken.
Zie "Documentenserver organiseren met behulp van Mappen", Gebruikershandleiding
(volledige versie).
• Gebruikersnaam: Geef de naam van de gebruiker op die wordt weergegeven als eigenaar
van het document. Selecteer een gebruiker in het adresboek of geef de naam op.
• Bestandsnaam: Geef de naam van het gescande document op. Als u geen bestandsnaam
opgeeft, wordt er automatisch een naam als "COPY0001" of "COPY0002" toegewezen.
• Wachtwoord: Geef het wachtwoord op dat vereist is om het document af te drukken.
4.
Plaats het origineel.
Plaats het origineel op dezelfde manier als op het kopieerapparaat.
Zie "Plaats een origineel op de scanner", Gebruikershandleiding (volledige versie).
5.
Geef de scanvoorwaarden op, zoals papierformaat of -type.
6.
Druk op [Starten].
• Wanneer u het origineel in de automatische documentinvoer (ADF) plaatst, wordt het scherm
Mappenlijst weergegeven nadat het origineel is gescand.
• Wanneer u het origineel op de glasplaat legt, drukt u op [Scannen voltooien] nadat alle
originelen zijn gescand voor afdrukken om het scherm Mappenlijst te openen.
• Het ingestelde formaat en de ingestelde richting voor documenten worden in het apparaat
opgeslagen voor de door u geselecteerde lade, ongeacht het werkelijke formaat of de richting van
het origineel.
• U kunt opgeven of andere gebruikers het opgeslagen document mogen openen en bewerken.
• Zie "Toegangsprivileges opgeven voor documenten opgeslagen in de documentserver",
Gebruikershandleiding (volledige versie).
180
DZX234