Inhoudsopgave
Advertenties
N40900
Hoofdstuk 6
Motorkoelsystemen
Koelwatersystemen
Voor iedere motor moet een volledig autonoom
zeewatersysteem
worden
geïnstalleerd.
Anders
kan het bij blokkering nodig zijn meer dan één
motor uit te schakelen. Afbeelding 1 toont een
standaardinstallatie.
De waterinlaat (4) moet niet zichtbaar uit de bodem
van de romp steken en mag niet geblokkeerd
worden door andere onderdelen zoals assen bussen
en roeren. Anders kunnen bij hoge snelheden
doorstroomproblemen ontstaan.
De inlaat en de leidingen moeten ten minste een
diameter van 32 mm (1,25") hebben. De opening
moet van het doorstroomtype zijn, zodat het water er
in open positie ongehinderd door kan stromen.
Tussen de inlaat en de zeewaterpomp (1) op de
motor moet een filter (5) worden gemonteerd, dat
eenvoudig toegankelijk is voor standaardcontroles en
gemakkelijk kan worden verwijderd.
Vanaf het zeewaterfilter moet een pijp (2) op de
ingang van de zeewaterpomp op de motor worden
aangesloten. Deze pijp mag ofwel vooral stijf,
bijvoorbeeld van koper of kopernikkel, ofwel flexibel
zijn, maar om inklappen te voorkomen mogen alleen
versterkte flexibele slangen worden gebruikt. In het
zeewatersysteem moeten zo kort mogelijke rubberen
slangen worden gebruikt. Het systeem moet flexibel
genoeg zijn om de motor op de flexibele steunen te
laten bewegen. De aansluiting van de zeewaterpomp
is geschikt voor een slang met een doorsnee van 32
mm (1,25").
Gebruik
alleen
verenigbare
materialen
bij
zeewatersystemen, om overmatige elektrolytische
corrosie te voorkomen. Systemen met koper,
kopernikkel,
roestvrij
staal
van
type
316,
geweermetaal, zilversoldeer en aluminiumkoper zijn
meestal geschikt. Gebruik geen onderdelen van lood,
ijzer, staal, aluminium of aluminiumlegeringen, zink of
magnesium. Raadpleeg sectie 8 over anodes.
N.B.: Gebruik het filter (5) waar mogelijk zó dat de
bovenkant net boven de waterlijn (6) uitsteekt. Zo is
het filter gemakkelijker te reinigen.
Afbeelding 1
Pagina 17
17
Advertenties
Inhoudsopgave
