Adres
Installatietype
Circuittype
omgevingsm
Direct circuit
A
00 invoeren
(zonder klep)
Circuit met
B
01 invoeren
klep
Direct circuit
00 invoeren
(zonder klep)
C
Circuit met
klep
Circuit met
01 invoeren
klep 1
D
Circuit met
klep 2
Heel belangrijk: na het invoeren van een nieuw adres
moet u het paneel uitschakelen om de automatische
controle van de kaart opnieuw te initialiseren.
Helling (HELLING)
De "helling verwarmingscurve" bepaalt de temperatuur van
de toevoer naar de radiatoren in functie van de door de
buitensonde gemeten temperatuur.
T. toevoer
Deze hangt af van het type van uw installatie en van de
dimensionering ervan t.o.v. het gebouw.
Instelling van de helling
Voer één van de onderstaande waarden in, in functie van het
installatietype.
Installatietype
Vloerverwarming
Verwarming radiatoren lage temperatuur
Verwarming radiatoren (standaard)
Verwarming convectoren
Réf. : CH - 1060 - A
e
e
Adres 1
Adres 2
Adres wandmodule
omgevingsm
odule
odule
02 invoeren
Controleer of
schakelaar op stand 2
03 invoeren
staat (stand BUS 3 op
Helling
Helling
0,8 à 0,4
Zelfaanpassing (ZELFAANP)
1) is niet noodzakelijk als de "omgevingsmodule" in het
M M 1
verwarmde volume is geïnstalleerd, met invloed van de
omgeving, zoals wij aanraden.
2) is noodzakelijk als de invloed van de omgeving
gedesactiveerd is. Deze correctie kan op volgende
vaststellingen gebaseerd zijn.
- Als de omgevingstemperatuur daalt als de
buitentemperatuur daalt = helling te laag.
- Als de omgevingstemperatuur stijgt als de
buitentemperatuur daalt = helling te hoog.
De helling kan optimaal worden ingesteld bij
etiket)
buitentemperaturen die lager liggen dan +5° C. De wijziging
van de helling moet in verschillende stappen gebeuren en
met tussenpozen van 5 à 6 uur, zodat de installatie de tijd
heeft om te reageren op de pas geprogrammeerde
hellingswaarde.
LG-LEIDING
Niet van toepassing voor de versie met stookolie.
Alleen voor de gasbrander.
Maximum temp. toevoer (MAX TEMP TOEV)
De temperatuur van het water dat naar de warmteverdelers
gaat; ligt tussen 30 en 90° C en moet worden aangepast
volgens de technische kenmerken van de warmteverdelers
van de installatie (bijzonder geval: vloerverwarming).
Opgelet! De bovenbegrenzing is geen beveiliging.
Invloed van de omgeving (INVL-OMG)
Deze instelling wijzigt de invloed van de omgevingstemperatuur
op de temperatuurregeling.
U hebt de keuze tussen:
"-1" : invloed omgeving geactiveerd: het verschil tussen de
Buitentemp.
omgevingstemperatuur en de opgegeven temperatuur
wordt gedetecteerd en speelt een rol bij de regeling.
Versnelt de opwarming en de daling bij een wijziging van
het opgegeven niveau.
"-0" : erwordtalleenvoorversneldedalingrekeninggehouden
met de meting van de omgevingstemperatuur. De
verwarmingspomp is uitgeschakeld zolang de
verminderde opgegeven omgevingstemperatuur niet is
bereikt.
"- - -" :de invloed van de omgeving is volledig uitgeschakeld.
Opgelet! Als de omgevingsmodule op de
verwarmingsketel blijft, moet "_ _ _" worden ingevoerd.
1,0
Kalibrering omgevingsvoeler (KALIB OMG)
1,5
Deze functie mag pas na enkele dagen observatie worden
gewijzigd en maakt het mogelijk om de thermometer van de
2,0
module aan te passen opdat de omgevingstemperatuur die
door de omgevingsmodule wordt afgelezen, representatief is
voor de eigenlijke temperatuur (wijziging van de weergegeven
waarde tussen -5 en +5° C).
30