4 Gebruikersinterfaces
4.1 Grafische gebruikersinterface (GUI)
4.1.1 Overzicht
1.
Naam patiënt en identificatie.
2.
Selectie van beeldvormingsmodaliteit, PAN, CEPH, 3D of CAST.
MEDEDELING: De beschikbare beeldvormingsmodaliteiten zijn afhankelijk van de
apparaatconfiguratie.
3.
Selectie van beeldvormingsmodaliteit en instellingen beeldvormingsprogramma.
4.
Hoofdweergavegebied Toont een dentale kaart voor de geselecteerde modaliteit en voorbeelden van
de opgenomen beelden.
5.
Selectie van beeldvormingsparameters; kV en mA. Deze kunnen waar nodig handmatig worden
ingesteld overeenkomstig de lengte van de patiënt en de anatomie van de schedel.
6.
Belichtingsduur en DAP-schatting. Toont de geschatte duur van de röntgenstraling en de stralingsdosis
met het geselecteerde beeldvormingsprogramma en -parameters. Na de beeldvorming worden de
actuele beeldbewerkingsparameters en DAP weergegeven.
7.
Voorbeeldafbeelding van het geselecteerde programma of 3D FOV-formaat en een illustratie van de
locatie.
8.
Balk met statusmeldingen en indicator apparaatstatus.
9.
Apparaatinstellingen en vriendelijke naam van het apparaat. Door op het tandwielsymbool te drukken,
wordt een menu geopend dat wordt gebruikt om toegang te krijgen tot de apparaatinstellingen,
kwaliteitscontrole- en kalibratieprogramma's en om de apparaatinformatie te tonen, zoals serienummer
en softwareversies.
BASISGEBRUIK VAN DE GUI:
Druk op een pictogram om een beeldvormingsprogramma of instelling te activeren/deactiveren. Actieve
selecties worden in het GROEN aangeduid. Inactieve selecties worden in het GRIJS aangeduid.
ORTHOPANTOMOGRAPH OP 3D LX
4 Gebruikersinterfaces
21