6 Het apparaat gebruiken
5.
Bevestig de carpushouder door deze naar de basis van de neusondersteuning te schuiven.
6.
Pas de hoogte van het apparaat indien nodig aan.
7.
Vraag de patiënt om sieraden en alle andere voorwerpen te verwijderen omdat deze artefacten in de
beeldvorming kunnen veroorzaken.
8.
Bescherm de patiënt conform plaatselijke voorschriften tegen straling, bijvoorbeeld door een loden
schort te gebruiken.
9.
Vraag de patiënt om zijn/haar handpalm tegen de carpushouder te plaatsen, met de vingers gespreid
en de pols recht. De palm van de hand moet naar de sensor gericht zijn.
MEDEDELING: Alleen het middelste gedeelte van de carpushouder wordt belicht. Zorg
ervoor dat de hand van de patiënt zodanig is gepositioneerd dat de belichte delen zich op het
middelste gebied van de carpushouder bevinden (witte gebied op de bovenstaande afbeelding).
MEDEDELING: U kunt de hand van de patiënt diagonaal op de carpushouder leggen als deze
anders niet goed past.
MEDEDELING: Om voor de hoogste beeldkwaliteit te zorgen, moet u op de juiste positionering
van de patiënt letten.
68
ORTHOPANTOMOGRAPH OP 3D LX