3 Fijnafstelling van het scherpstelpunt bij automatische scherpstellingN
Objectief met een vaste
brandpuntsafstand
Zoomlens
Wanneer u opnamen maakt met het middenbereik (brandpuntsafstand) van een zoomlens, wordt het scherpstelpunt bij
automatische scherpstelling gecorrigeerd ten opzichte van de aanpassingen die werden gemaakt voor de groothoek- en telestand.
Zelfs wanneer alleen de groothoek- of telestand is aangepast, wordt automatisch een correctie doorgevoerd voor het middenbereik.
108
Maak de aanpassing.
4
Draai voor een zoomlens aan het instelwiel
<5> en selecteer de groothoekstand (W) of
de telestand (T). Wanneer u op <0> drukt,
wordt het paarse kader uitgeschakeld en is
het mogelijk om de aanpassing te doen.
Draai aan het instelwiel <5> om de gewenste
aanpassing te doen en druk vervolgens op
<0>. Het instelbare bereik is ±20 stappen.
Door een instelling in de richting van "–:
kiezen, brengt u het scherpstelpunt meer naar voren
ten opzichte van het standaard scherpstelpunt.
Door een instelling in de richting van "+:
brengt u het scherpstelpunt meer naar achteren ten
opzichte van het standaard scherpstelpunt.
Herhaal voor een zoomlens stap 4 en
voer de aanpassing door voor de
groothoekstand (W) en de telestand (T).
Nadat u klaar bent met het doorvoeren van de aanpassing, drukt u op
de knop <M> om terug te keren naar het scherm uit stap 1.
Draai aan het instelwiel <5> om [Per lens
afstellen] te selecteren en druk vervolgens op
<0>. Het menu wordt weer weergegeven.
Controleer het resultaat van de aanpassing.
5
Maak een opname en geef deze weer (pag. 244)
om het resultaat van de aanpassing te controleren.
Wanneer de resulterende opname wordt scherpgesteld
voor het gewenste punt, maakt u de aanpassing naar
de "+:
"-kant. Wanneer de resulterende opname
wordt scherpgesteld achter het gewenste punt, maakt u
de aanpassing naar de "– :
Voer de aanpassing indien nodig nogmaals uit.
" te
" te kiezen,
"-kant.