Instellingen voor de opnamefunctie
Instellingen f / R / B / i / S / A
Indien u op de knop <o>, <n>, <m>, <S> of <b>
drukt terwijl de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, verschijnt
het scherm met instellingen op het LCD-scherm en kunt u het instelwiel
<6> of <5> gebruiken om de bijbehorende functie in te stellen.
Wanneer f is ingesteld, kunt u op de knop <S> drukken om de AF-
gebiedselectiemodus en het AF-punt te selecteren. De procedure is hetzelfde als
bij opnamen maken met de zoeker. Tijdens opname met handmatige belichting
(pag. 223), kunt u op de knop <m> drukken om de ISO-snelheid in te stellen.
De volgende opties kunnen niet worden ingesteld: <q> Meetmethode,
<y> Flitsbelichtingscompensatie, <w> HDR-modus en <P>
Meerdere opnames.
Q Snel instellen
Terwijl de opname op het LCD-scherm wordt weergegeven, kunt u op
de knop <Q> drukken om het volgende in te stellen: Auto Lighting
Optimizer (Auto optimalisatie helderheid), kaartselectie, opnamefunctie,
opnamekwaliteit (foto's), filmopnameformaat en geluidsopnameniveau
(met [Geluidsopname: Handmatig]).
1
Druk op de knop <Q>.
De instelbare functies worden weergegeven.
2
Selecteer een functie en stel deze in.
Gebruik <9> om een functie te selecteren.
De instelling van de geselecteerde functie wordt onderaan weergegeven.
Draai aan het instelwiel <5> of <6> om de instelling te kiezen.
Druk op <0> om de kaartselectie of opnamefunctie in te stellen en draai
vervolgens aan het instelwiel <5> of <6> om de functie in te stellen.
Tijdens het opnemen van films kunt u de volgende opties instellen:
sluitertijd, diafragma, ISO-snelheid, belichtingscompensatie en
geluidsopnameniveau. (Instelbare functies kunnen verschillen afhankelijk
van de opnamemodus en de instelling bij [Geluidsopname].)
230