Variabelen in een vergelijking
U kunt alle 28 variabelen van de calculator gebruiken in een
vergelijking: A tot en met Z, i en (i). U kunt elke variabele zo vaak
u wilt gebruiken. (Zie voor informatie over (i) "Variabelen en labels
indirect adresseren" in hoofdstuk 13.)
Om een variabele in te voeren in een vergelijking drukt u op
variabele (of
variabele). Als u op
drukt, geeft A..Z
aan dat u een toets voor een variabele kunt gebruiken om de naam in
de vergelijking in te voeren.
Getallen in een vergelijking
In een vergelijking kunt u alle geldige getallen invoeren, behalve
breuken en getallen die niet het grondtal 10 hebben. Getallen worden
altijd getoond in de display instelling ALL, waarbij u maximaal 12
tekens ziet.
Om een getal in te voeren in een vergelijking kunt u de
standaardtoetsen voor het invoeren van getallen gebruiken, inclusief (),
en (E). Druk pas op
nadat u één of meer cijfers hebt getypt.
Gebruik
niet voor het aftrekken van getallen.
Als u begint met het invoeren van het getal, verandert de cursor
van "B" in "_" om aan te geven dat een getal wordt ingevoerd. De
oorspronkelijke cursor wordt weer hersteld als u op een niet-numerieke
toets drukt.
Functies in een vergelijking
U kunt veel functies van de HP 32SII invoeren in een vergelijking.
Een complete lijst vindt u in "Functies die in vergelijkingen gebruikt
kunnen worden" later in dit hoofdstuk. Deze informatie staat ook in
appendix F, de "Bewerkingsindex".
U voert functies in een vergelijking bijna op dezelfde wijze in als bij
een gewone algebraische uitdrukking:
m Bepaalde functies in een vergelijking worden gewoonlijk tussen de
bijbehorende argumenten getoond, zoals "+" en "=". Dergelijke
zogenaamde infiz operators voert u in een vergelijking in dezelfde
volgorde in.
6-6
Vergelikingen invoeren en evalueren