Hoofdstuk 16
644-6787
Specifieke functies voor
constant toerental
Kabelstart/-stop: U kunt de motor starten en stoppen
via kabelsignaal of langs J1939 door middel van de
GC1-melding. Als de kabelstart/-stop optie gebruikt
wordt dan wordt de motor gestart/gestopt door de
positieve accuspanning te zetten op de volgende
ingangen van de customer connector: Run/Stop Parity
1 en Run/Stop Parity 2. De motor wordt gestopt door
de spanning van deze inputs af te halen. Verder zal de
motor stoppen als er de negatieve accuspanning wordt
gezet op de Injection disable input. Het schema toont de
aanbevolen bedrading, waarbij de draai/stopschakelaar
een relais of schakelaar kan zijn.
Motortoerentalregeling: Hoewel de motor is ingesteld
op een vast toerental, kan het bedrijfstoerental licht
variëren, in het bijzonder voor de synchronisatie van de
generator en de regeling m.b.t. belasting. U kunt op vier
manieren een toerental invoeren op de ECM.
Om het toerental te regelen, moet de motor middels een
signaal de gasinstelling kunnen detecteren. Doorgaans
wordt hierin voorzien door een PWM of 5 V-proportioneel
signaal geleverd aan de primaire gasinput. Als alternatief
kan het motortoerental geregeld worden via de J1939
CANBus, door middel van het TSC1-bericht. Het schema
toont hoe een sensor voor gasinstelling op de motor
moet worden aangesloten. Afhankelijk van de gebruikte
sensor moet deze gevoed worden van de 8 V of 5 V
voeding op de customer connector. Controleer de
specificatie van de sensor om zeker te zijn dat u de juiste
voeding kiest.
Het PWM-gassignaal moet worden geleverd door een
sensor of regelaar met 'sink' output driver, op een
frequentie van 500 Hz +/- 50 Hz. De sensor dient een
geldige output te verstrekken binnen 150 ms nadat de
stroom werd ingeschakeld, anders kan het ontbrekende
signaal een diagnostische fout veroorzaken. 10%
bedrijfscyclus komt overeen met gasinstelling 0% of
vraag om laag toerental. 90% bedrijfscyclus komt
overeen met gasinstelling 100% of vraag om hoog
toerental. Bedrijfscyclus lager dan 5% of hoger dan 95%
resulteert in een diagnostische fout i.v.m. de gasinstelling
of bekabeling.
Het 5 V-proportionele gassignaal moet een geldig
bereik van 0,5-4,5 V hebben. Daarbij komt 0,5 V
overeen met gasinstelling 0% of vraag om laag
toerental. Een spanning lager dan 0,25 V of hoger dan
4,75 V resulteert in een diagnostische fout i.v.m. de
gasinstelling of bekabeling.
Naast de drie bovengenoemde gasmethodes is
er een digitale gasinstelling, die met schakelaars
stapsgewijs hoger en lager afgesteld kan worden.
Er zijn drie schakelaars nodig: 'activatie', 'hoger' en
'lager'. De configuratie van deze schakelaars staat in
het schema.
Pagina 152