5.2
Passieve koeling 1, met ventilatorconvector
Passieve koeling in combinatie met een ventilatorconvector. De tempera-
tuur wordt door een thermostaat in de ventilatorconvector geregeld.
Deze schakelt de ventilator uit, zodra de temperatuur in de ruimte af-
neemt. De temperatuur kan ook met behulp van een kamertemperatuur-
sensor worden geregeld. In dat geval wordt het mengventiel van het
koelsysteem gesloten, terwijl de ventilator in bedrijf blijft, tot de kamer-
temperatuur tot de instelwaarde is afgenomen. De gewenste aanvoer-
temperatuur wordt door de installateur ingesteld.
Het systeem moet worden beschermd tegen condensvorming. Deze be-
scherming kan worden gerealiseerd door de aanvoertemperatuur op een
voldoende hoge waarde in te stellen, om condensvorming te voorkomen,
of door een condensafvoer/isolatie te installeren. Bovendien kan het sys-
teem met een kamertemperatuursensor (dauwpuntsensor) en een
dauwpuntbewaking worden uitgerust. De kamertemperatuursensor van
het klimatologisch station (dauwpuntsensor) houdt de aanvoertempera-
tuur op een niveau, waarbij condensatie wordt voorkomen. De dauw-
puntbewaking schakelt de koelfunctie bij condensvorming uit.
5.3
Passieve koeling 2, met vloerverwarming
Passieve koeling in combinatie met een vloerverwarming. Deze oplos-
sing gebruikt de vloerverwarming voor de ruimtekoeling. Het systeem
moet worden beschermd tegen condensvorming. Om condensvorming
te voorkomen, stelt de installateur een voldoende hoge aanvoertempera-
tuur in. Bovendien moet het systeem met een kamertemperatuursensor
(dauwpuntsensor) en een dauwpuntbewaking worden uitgerust. De ka-
mertemperatuursensor van het klimatologisch station (dauwpuntsen-
sor) houdt de aanvoertemperatuur op een niveau, waarbij condensatie
wordt voorkomen. De dauwpuntbewaking schakelt de koelfunctie bij
condensvorming uit.
5.4
Passieve koeling 2, met vloerverwarming
In systemen met een ongemengde groep en een menggroep kan alleen
het eerste verwarmings- en koelcircuit voor koeling worden gebruikt.
Voor andere verwarmings- en koelcircuits zijn 1 meervoudige module en
1 CAN-BUS-kabel nodig. Omdat de dauwpuntbewaking via externe com-
ponenten wordt uitgevoerd, zijn geen extra meervoudige modules nodig.
5.5
Passieve koeling 5, buiten bedrijf stellen van de cir-
culatiepomp van ongekoelde circuits
In installaties met meer dan één verwarmings- en koelcircuit moet de cir-
culatiepomp van de eerste cv-groep, wanneer deze niet voor koelen
wordt gebruikt, door de klant via een relais worden onderbroken.
5.6
Passieve koeling 4, extra mengkoelsysteem met in-
terne dauwpuntbewaking
In installaties met een ongemengde groep en 2 menggroepen kunnen al-
leen de eerste en de derde cv-groep voor koeling worden gebruikt. Voor
de derde cv-groep zijn 2 meervoudige modules en 2 CAN-BUS-kabels
nodig.
PKSt-1 – 6721849498 (2022/05)
6
Afmetingen
6.1
Afmetingen
Afb. 4
Afmetingen van de aansluitingen in mm
500
500
500
500
1
1
Afb. 5
Breedte en diepte in mm
[1]
Typeplaat van de aansluitingen
[2]
Typeplaat
Afmetingen
0010043128-001
2 2
0010043121-01
7