WAARSCHUWINGSLAMPJES
De aanwezigheid en de werking van de lampjes ZIJN AFHANKELIJK VAN HET LAND EN HET UITRUSTINGSNIVEAU.
C
De volgende controlelampjes lichten op
het display van de boordcomputer op,
in C:
Controlelampje van de hulp- en
correctiesystemen tijdens het
rijden
Raadpleeg de paragraaf "Hulp- en correctie-
systemen tijdens het rijden" in hoofdstuk 2.
(4/4)
Ú
Waarschuwingslampje laad-
stroom
Als het oplicht met het controlelampje
®
en een geluidssignaal, geeft dit aan
dat hij te weinig of te veel geladen is. Stop
op een veilige plek en roep de hulp in van
een merkdealer.
Ô
Controlelampje koelvloeistof-
temperatuur
Als het onderweg oplicht met het controle-
®
lampje
en een geluidssignaal, wordt
een boodschap op het instrumentenpaneel
weergegeven. U moet onmiddellijk stoppen,
zet het contact uit en wacht tot de tempera-
tuur daalt. Als het blijft branden, raadpleeg
dan paragraaf "Peilen" van hoofdstuk 4,
controleer het koelvloeistofpeil en vul bij,
indien nodig. Als het controlelampje niet
dooft, raadpleeg dan zo snel mogelijk een
merkdealer.
À
Waarschuwingslampje oliedruk
Als het tijdens het rijden gaat bran-
den met het waarschuwingslampje
en er een geluidssignaal klinkt, moet u direct
stoppen en het contact afzetten.
Controleer het oliepeil (raadpleeg de para-
graaf "Peil van de motorolie", hoofdstuk 4).
Als het peil normaal is, brandt het controle-
lampje vanwege een andere oorzaak, roep
de hulp in van een merkdealer.
ÐÏ
Controlelampjes
heidsregelaar en snel-
heidsbegrenzer
Zie paragrafen "Snelheidsregelaar" en
"Snelheidsbegrenzer", hoofdstuk 2.
É
Controlelampje voorverwar-
ming (dieselmotor)
Dit controlelampje licht op bij het aanzetten
van het contact. Dit betekent dat de voor-
verwarming bezig is. Als de voorverwarming
klaar is, dooft het controlelampje en start de
motor weer.
®
snel-
1.51