VERLICHTING EN SIGNALEN BUITENKANT
2
3
Draaibare koplampen
(naargelang de auto)
Als de dimlichten branden en onder be-
paalde voorwaarden tijdens het rijden in
een bocht (snelheid, stuurwielhoek, vooruit
rijden, enz.), draaien de dimlichten om de
bocht te verlichten.
De draaibare koplampen werken alleen als
de dimlichten of de grootlichten branden.
Bij een storing
Als het controlelampje van de koplampen
knippert op het instrumentenpaneel verge-
zeld door de boodschap "Controleer ver-
lichting" (waarschuwingslampje
brandt), geeft dit een storing in de verlichting
aan. Raadpleeg een merkdealer.
1.70
(2/3)
Bijzonderheid:
– Als de dimlichten handmatig zijn inge-
schakeld en als het voldoende helder is,
1
blijven de draaibare koplampen staan;
– als de lichten automatisch inschakelen in
een bocht, werken de draaibare koplam-
pen vanaf de volgende bocht;
Uitschakelen van de lichten
Er zijn twee mogelijkheden:
– Handmatig
Draai de ring 2 van de hendel tot het
symbool 0 bij het merkteken 3 staat.
– Automatisch
De lichten gaan uit als de motor is ge-
stopt en het bestuurdersportier wordt ge-
opend. Bij de volgende keer starten gaan
zij branden naargelang de stand van de
ring 2.
©
Functie "uitschakelvertraging"
Met deze functie kunnen de dimlichten enige
tijd ingeschakeld blijven (bijvoorbeeld op
een donkere parkeerplaats).
Stilstaande motor en lichten uit, trek de
hendel 1 naar u toe. De dimlichten branden
gedurende ongeveer dertig secondes.
Om deze tijd te verlengen, kunt u tot vier
keer binnen de 10 secondes na de eerste
actie aan de hendel trekken. De totale tijd
is maximaal twee minuten. De boodschap
"Uitschakel-vertraging _ _ _" met de tijd van
het oplichten wordt op het instrumentenpa-
neel weergegeven om deze actie te beves-
tigen.
Om de lichten te doven voordat zij automa-
tisch uitschakelen, verdraait u de ring 2 naar
een andere stand en weer terug naar de oor-
spronkelijke stand.