Advertenties
VERLICHTING EN SIGNALEN BUITENKANT
2
3
5
6
Waarschuwingssignaal
verlichting brandt nog
Als de lichten zijn ingeschakeld na het uit-
schakelen van de motor, gaan zij niet uit bij
het openen van het bestuurdersportier. In dit
geval klinkt het geluidssignaal van de ver-
geten verlichting om u te waarschuwen dat
de lichten nog branden.
Mistlichten voor
g
Draai de middelste ring 5 van de
hendel 1 tot het symbool bij het merkteken 6
staat en laat daarna de ring los.
Het bijbehorende controlelampje in het in-
strumentenpaneel gaat branden.
De werking van de mistlichten is afhankelijk
van de gekozen werking van de verlichting.
(3/3)
f
Mistachterlicht
Draai de middelste ring 5 van de
hendel 1 tot het symbool bij het merkteken 6
1
staat en laat daarna de ring los.
Het bijbehorende controlelampje in het in-
strumentenpaneel gaat branden.
De mistachterlichten branden alleen als de
mistlichten voor of andere verlichting brandt.
Zodra de weersomstandigheden dit toelaten
moet u het mistachterlicht uitschakelen om
de achter u rijdende weggebruikers niet te
hinderen.
NB.: afhankelijk van de auto heft deze maar
één mistlicht aan bestuurderskant.
Uitschakelen van de lichten
Draai de ring 5 opnieuw tot het merkteken 6
bij het symbool van de mistlichten die u wilt
uitschakelen staat.
Bij het uitschakelen van de verlichting, gaan
ook de mistlichten voor en achter uit.
Als het mistig is gaan de mistlichten niet
automatisch branden.
Het inschakelen van de mistlichten blijft
onder controle van de bestuurder: de
controlelampjes op het instrumentenpa-
neel informeren u over het inschakelen
(controlelampje brandt) of uitschakelen
(controlelampje uit).
1.71
Advertenties
Hoofdstukken
