AUTOMATISCHE PARKEERREM
1
Automatische werking
De automatische parkeerrem blokkeert de
auto als de motor wordt stilgezet door
een druk op de knop 1.
In alle andere gevallen, bijvoorbeeld af-
slaan van de motor, wordt de automatische
parkeerrem niet automatisch vastgezet. De
handbediening moet dan gebruikt worden.
In sommige landen gebeurt het vastzetten
niet automatisch. Raadpleeg de paragraaf
"handbediening".
(1/4)
2
Het vastzetten van de automatische par-
keerrem wordt bevestigd door de bood-
schap "Parkeerrem aangetrokken" en het
}
controlelampje
op het instrumenten-
paneel en door het oplichten van het contro-
lelampje 2 op de schakelaar.
Na het stilzetten van de motor, dooft het con-
trolelampje 2 enkele minuten na het vastzet-
ten van de automatische parkeerrem en het
}
controlelampje
gaat uit bij het ver-
grendelen van de auto.
NB: Om aan te geven dat de automati-
sche parkeerrem losgezet is, klinkt een ge-
luidssignaal en verschijnt de boodschap
"Parkeerrem aantrekken" op het instrumen-
tenpaneel:
– met draaiende motor: bij het openen van
het bestuurdersportier;
– met motor uit (in geval van afslaan van
de motor bijvoorbeeld): bij het openen
van een voorportier.
In dit geval trekt u en laat u de schakelaar 3
weer los om de automatische parkeerrem
aan te trekken.
Automatisch loszetten van de
automatische parkeerrem
Het loszetten gebeurt zodra u gas geeft om
weg te rijden.
3
Controleer, voordat u de auto
verlaat, of de automatische
parkeerrem inderdaad is vast-
gezet. Het controlelampje 2 op
de schakelaar 3 en het controlelampje
}
op het instrumentenpaneel lich-
ten op om aan te geven dat de parkeer-
rem is aangetrokken; de lampjes gaan
uit bij het vergrendelen van de portieren.
2.13