INRIJDEN
Neem gedurende de eerste 1.600 km (1.000 mijl)
de volgende adviezen in acht om een lange levens-
duur en een laag brandstofverbruik van de auto te
garanderen. Volgt u deze aanbevelingen niet dan
kan dit de levensduur van uw motor bekorten en de
prestaties van de motor verminderen.
•
Rijd niet te lang op dezelfde snelheid (langzaam
of snel), maar varieer de snelheid.
•
Laat de motor niet draaien boven 4.000 omw/
min.
•
Accelereer niet op volle kracht, in welke versnel-
ling dan ook.
•
Trek niet te snel op.
•
Vermijd bruusk remmen zo veel mogelijk.
•
Sleep geen aanhangwagen, tenminste niet ge-
durende de eerste 800 km (500 mijl).
5-2
Starten en rijden
VOORDAT U DE MOTOR START
WAARSCHUWING
De rijeigenschappen van uw auto kunnen sterk
beïnvloed worden door eventuele extra lading en
de verdeling daarvan en door sommige extra
voorzieningen (trekhaak voor aanhangwagen,
dakrail, e.d.). U moet uw rijstijl en snelheid aan-
passen aan de omstandigheden. Beperk uw snel-
heid vooral tijdens het vervoeren van een zware
lading.
•
Controleer of het terrein rond de auto vrij is van
obstakels.
•
Controleer het vloeistofpeil van motorolie, koel-
vloeistof, remvloeistof (en koppelingsvloeistof),
ruitensproeiervloeistof e.d. zo regelmatig moge-
lijk, tenminste iedere keer dat u tankt.
•
Controleer de buitenkant en de staat van de ban-
den. Controleer en meet ook de bandenspan-
ning.
•
Controleer of alle ruiten en lampen voldoende
schoon zijn.
•
Verstel de stoel en stel de hoofdsteun goed in.
•
Zet de buitenspiegels en de achteruitkijkspiegel
in de goede stand.
•
Maak uw veiligheidsgordel vast en verzoek alle
passagiers hetzelfde te doen.
•
Controleer of alle portieren gesloten zijn.
•
Controleer de werking van de waarschuwings-
lampjes wanneer de contactschakelaar op "ON"
wordt gezet.
•
De onderhoudspunten uit hoofdstuk "8. Onder-
houd en doe-het-zelf" moeten regelmatig wor-
den gecontroleerd.