Opstellingslocatie
Luchtdebiet bij de spoelen
Een correcte luchtcirculatie is verplicht om de goede werking van de
eenheid te waarborgen.
Afb. 163
De aanvoer van lucht naar de spoelen mag niet belemmerd worden.
Vermijd daarom:
• Obstakels in de luchtstoom;
• Uitwisselingshindernissen;
• Bladeren of andere vreemde voorwerpen die de luchtstroom door de
spoelen kunnen belemmeren;
• Wind die de luchtstroom beïnvloedt;
• Warmte- of vervuilingsbronnen dicht bij de eenheid (schoorstenen,
afvoerluchtventilatoren enz.);
• Stratificatie (koude lucht die op de bodem blijft hangen);
• Recirculatie (afgevoerd lucht die weer wordt aangezogen);
• Positioneren onder het drempelniveau, dicht bij hoge muren, zolders
of onder hoeken waar stratificatie of recirculatie wordt bevorderd.
Negeren van de voorgaande instructies kan:
• De energie-efficiëntie verminderen;
• Een alarmvergrendeling veroorzaken vanwege hoge druk (in de zo-
mer) of lage druk (in de winter).
De anti-seismische koppelingen moeten gebruikt worden voor stabili-
teit, wanneer de eenheid geïnstalleerd wordt op een locatie waar de
windsnelheid hoger is dan 120 km/u (vanuit zijwaartse richting).
Voorkom het ophopen van sneeuw
Wanneer de eenheid is geïnstalleerd op een plaats waar het kan sneeu-
wen:
• Installeer de eenheid niet onder bomen of daken waar sneeuw zich
kan ophopen;
160
• Zorg voor een opstelling van voldoende hoogte (30 cm) zodat moge-
lijke ophoping van sneeuw geen probleem vormt.
Houd warmtewisselaars en ventilatoren vrij van obstructies anders blok-
keert de opgehoopte sneeuw de luchtstroom en kunnen problemen met
de uitrusting optreden.
Condenswater in ontdooimodus
VOORZICHTIG
Tijdens bedrijf produceert de warmtepomp een aanmerkelijke hoe-
veelheid water vanwege de ontdooicycli van de externe warmtewis-
selaar.
▶ Het condensaat moet worden afgevoerd om ijsvorming voor en onder
de eenheid te voorkomen, hetgeen gevaarlijk kan zijn voor mens en
materieel. Dit kan oplopen tot 1 - 1,5 l/dag per geïnstalleerde kW ver-
warmingsvermogen. Ontdooien kan tot 10 min/cyclus duren.
Bypass voor koudemiddel
De installateur is verantwoordelijk voor het installeren van afvoerleidin-
gen conform de geldende lokale regelgeving (EN 378).
Indien in een schacht, moeten de ventielen worden gedimensioneerd
conform EN13136.
De diameter van de uitlaataansluiting van de bypass is G ¾".
De afvoerleiding die op het overstortventiel is aangesloten, moet in een
ononderbroken neerwaartse richting naar een geschikte afvoer worden
geïnstalleerd en beschermd worden tegen vorst (diameter van de afvoer
van het ventiel ½" F met schroefdraad).
4.2
Accessoires
Installatie van een trillingsdemper
Plaats de trillingsdemper tussen de eenheid en het onderstel.
0010053670-001
Gebruik de gaten op het frame van de eenheid (diameter 15 mm).
Wanneer de antiseismische veerkoppelingen zijn geïnstalleerd, neemt
de totale hoogte van de eenheid toe met ongeveer 10 cm.
C
Afb. 164 Positie voor de anti-vibratiekoppelingen
AWP16 –
AWP24
A
518
B
825
C
930
Tabel 114 Afstand in mm voor de installatie van de trillingsdemper
D
B
A
AWP31 –
AWP53 –
AWP41
AWP59
425
253
840
2715
995
1029
CS3000 AWP – 6721856002 (2024/06)
0010045067-002
AWP65 –
AWP89
179
3560
1111