Performance bewerken
Overige instellingen—[SF4] Other
In deze display kunt u de besturingsfuncties van de knoppen
instellen en het bereik bepalen waarbinnen het
pitchbendwiel omhoog of omlaag kan worden gedraaid.
1
2
3
4
1 Knob Control Assign
Hiermee wordt bepaald welk lampje van TONE 1, TONE 2
en ARP FX, REVERB, CHORUS en PAN wordt aangezet
wanneer een performance wordt geselecteerd. Deze
instelling kan voor elke performance worden opgeslagen.
Instellingen: tone1, tone2, ARP FX, reverb, chorus, pan
2 A. Function 1 Mode
(Modus Toewijsbare functie 1)
3 A. Function 2 Mode
(Modus Toewijsbare functie 2)
Hiermee wordt bepaald of de functies van de knoppen
ASSIGNABLE FUNCTION [1] en [2] fungeren als
vergrendeld of als tijdelijk type. Als u de parameter instelt op
'latch' en op de knop drukt, wordt de lampstatus gewijzigd
van aan in uit en omgekeerd. Als de parameter wordt
ingesteld op 'momentary', schakelt u het lampje in door de
knop in te drukken/ingedrukt te houden. Het lampje wordt
uitgeschakeld als u de knop loslaat.
Instellingen: momentary, latch
4 Ribbon Mode (Ribbon Controller mode)
Hiermee wordt het gedrag van de lintregelaar bepaald.
Wanneer deze is ingesteld op 'reset', wordt de waarde
automatisch teruggezet op het midden zodra u uw vinger
van de lintregelaar haalt. Wanneer deze is ingesteld op
'hold', blijft de waarde staan op het laatste contactpunt zodra
u uw vinger van de lintregelaar haalt.
Instellingen: hold, reset
5 ARP Common Switch
Hiermee wordt bepaald of arpeggio is in- of uitgeschakeld.
Deze parameter is dezelfde als de Common Switch-
parameter in de display Arpeggio (pagina 98) van de modus
Performance Play.
6 ARP Sync Quantize Value
Deze parameter is dezelfde als de Sync Quantize Value-
parameter in de display Arpeggio (pagina 98) van de modus
Performance Play.
104
MOTIF XF Naslaggids
Instellingen voor uitgangsniveau
en mastereffect—[F2] Level/MEF
Uitgangsniveau-instellingen—
5
[SF1] Level
6
1
2
3
4
1 Volume*
Hiermee bepaalt u het uitgangsniveau van de volledige
performance. U kunt het totale volume aanpassen en voor
balans tussen alle partijen zorgen.
Instellingen: 0 – 127
2 Pan*
Hiermee bepaalt u de stereopanpositie van de performance.
U kunt deze parameter ook aanpassen met de knop PAN op
het voorpaneel.
Instellingen: L63 (uiterst links) - C (midden) - R63 (uiterst rechts)
OPMERKING
Houd er rekening mee dat de parameter Performance Pan
weinig of geen hoorbaar effect heeft als de panregeling
voor een specifieke partij is ingesteld op de linkerpositie
en de panregeling voor een andere partij is ingesteld op
de rechterpositie.
3 Reverb Send*
Hiermee kunt u het reverbzendniveau aanpassen. Hoe hoger
de waarde is, hoe dieper de reverb is. U kunt deze
parameter ook aanpassen met de knop op het voorpaneel.
Instellingen: 0 – 127
4 Chorus Send*
Hiermee kunt u het choruszendniveau aanpassen. Hoe
hoger de waarde is, hoe dieper de chorus is. U kunt deze
parameter ook aanpassen met de knop op het voorpaneel.
Instellingen: 0 – 127
Als Reverb Send/Chorus Send op '0' is gezet in de modus
OPMERKING
Performance Part Edit, is de instelling hier niet
beschikbaar.
Master Effect-instellingen—
[SF2] MasterFX
1
2
3
4