Geavanceerde HemoSphere-monitor
LET OP
3.3.2
Plaatsing van de batterij
Open het klepje van het batterijvak (afbeelding 3-3) en plaats de nieuwe batterij. Controleer of deze volledig
op zijn plaats zit. Sluit het batterijklepje en zorg ervoor dat de vergrendeling goed vast zit. Volg de onderstaande
instructies om de netsnoer aan te sluiten en vervolgens de batterij volledig op te laden. Gebruik een nieuwe
batterij pas als voedingsbron als deze volledig is opgeladen.
OPMERKING
WAARSCHUWING
Stel de geavanceerde HemoSphere-monitor niet bloot aan extreme temperaturen.
Raadpleeg de milieuspecificaties in bijlage A.
Stel de geavanceerde HemoSphere-monitor niet bloot aan vuile of stoffige omgevingen.
Blokkeer de ventilatieopeningen van de geavanceerde HemoSphere-monitor niet.
Gebruik de geavanceerde HemoSphere-monitor niet in omgevingen waar sterke
verlichting het lastig maakt om het lcd-scherm te bekijken.
Gebruik de monitor niet als een draagbaar apparaat.
Conditioneer de batterij vóór het eerste gebruik om ervoor te zorgen dat de
laadstatus van de batterij juist wordt weergegeven op de monitor. Voor informatie
over onderhoud en conditionering van de batterij raadpleegt u Batterijonderhoud
op pagina 311.
De HemoSphere-batterij is bedoeld als reservevoedingsbron in geval van
stroomstoringen en maakt bewaking gedurende een beperkte tijd mogelijk.
Zorg dat de batterij volledig op zijn plek zit en het batterijklepje goed
is vergrendeld. Vallende batterijen kunnen ernstig letsel veroorzaken
bij patiënten of artsen.
Gebruik uitsluitend door Edwards goedgekeurde batterijen bij de geavanceerde
HemoSphere-monitor. Laad de batterij niet buiten de monitor op. Als dit wel
gebeurt, kan de batterij beschadigd raken en de gebruiker letsel oplopen.
Het wordt aanbevolen om de geavanceerde HemoSphere-monitor met de
batterij geplaatst te gebruiken om eventuele onderbrekingen in de bewaking
tijdens stroomuitval te voorkomen.
In geval van een stroomstoring en een lege batterij doorloopt de monitor
een gecontroleerde uitschakelprocedure.
63
3 Plaatsing en instelling