Is flag 11 gewist (de standaardtoestand), dan geschiedt het evalueren, SOLVE,
en
FN van vergelijkingen in programma's zonder onderbreking. De huidige
waarde van iedere variabele in de vergelijking wordt automatisch gebruikt.
Prompts van INPUT worden niet beïnvloed.
Is flag 11 gezet, dan wordt bij iedere variabele om een waarde gevraagd als
deze voor het eerst voorkomt in de vergelijking. Dit geschiedt maar een keer
per variabele, ook als de variabele meerdere keren voorkomt in de vergelijking.
Bij het oplossen wordt er niet gevraagd naar de waarde van de onbekende, bij
het integreren niet voor de waarde waarnaar geïntegreerd wordt. Prompts
onderbreken de uitvoering. Door op
hervat met de waarde die u invoerde, of met de oorspronkelijke waarde van de
variabele als u niets anders doet dan op
Flag 11 wordt automatisch gewist na de evaluatie, na SOLVE, of na
een vergelijking in een programma. De toestand van flag 11 wordt natuurlijk
ook veranderd door de instructies SF en CF op het toetsenbord en door SF en
CF in een programma.
Annunciators voor gezette flags
De flags 0, 1, 2, 3 en 4 hebben annunciators in het scherm die zichtbaar
worden als een flag gezet is. Aan de aanwezigheid of afwezigheid van de
cijfers 0, 1, 2, 3 en 4 kunt u zien of een van deze vijf flags gezet is of niet. Er is
geen indicatie voor flag 5 tot en met 11. De toestand van deze flags kan worden
opgevraagd met de instructie FS ? van het toetsenbord. (Zie "Flags gebruiken"
hieronder.)
Flags gebruiken
Door te drukken op
Nadat u de gewenste functie geselecteerd hebt, wordt gevraagd om het nummer
van de flag (0–11). Bijvoorbeeld, druk op
zetten; op
1 om flag 11 te zetten.
verschijnt het menu FLAGS: {
{
}
0 om flag 10 te zetten; en op
Programmeringstechnieken
te drukken wordt de uitvoering
drukken.
} {
{
} 0 om flag 0 te
FN van
} {
}
{
}
13–11