Breuken
"Breuken" in hoofdstuk 1 leerde u hoe u breuken kunt invoeren, weergeven en
hoe er berekeningen mee uitvoert:
Om een breuk in te voeren, drukt u twee keer op
gehele deel, en tussen de teller en de noemer. Om 2
drukt u op 2
5
8.
Om weergave van breuken aan en uit te zetten, drukt u op
Zet u de weergave van breuken uit, dan gaat de weergave terug naar de
vorige stand. (Met FIX, SCI, ENG en ALL zet u de weergave van breuken
ook uit.)
Functies werken net zo goed met breuken als met gewone decimale
getallen — met uitzondering van RND, dat later in dit hoofdstuk wordt
besproken.
Dit hoofdstuk vertelt u meer over het gebruik en de weergave van breuken.
Breuken invoeren
Bijna ieder getal kunt u ook als breuk invoeren –zelfs een ontaarde breuk,
waarin de teller groter is dan de noemer. De rekenmachine toont echter
deze twee beperkingen overtreedt:
Het gehele deel en de teller mogen samen niet meer dan twaalf cijfers
beslaan.
De noemer mag niet meer dan 4 cijfers beslaan.
5
3
8. om
/
, in te voeren, drukt u op
8
5
twice — na het
3
/
in te voeren,
8
5
8 of
.
als u
5–1
Breuken