Het label is een willekeurige letter van A tot Z. De lettertoetsen worden gebruikt
op dezelfde manier als bij variabelen (zoals besproken in hoofdstuk 3). U
hetzelfde label niet meer dan een keer gebruiken (u krijgt dan de melding
), maar een label kan zonder bezwaar dezelfde letter hebben
als een variabele.
Het is mogelijk dat een programma (het eerste) in het geheugen staat zonder
label. Alle volgende programma's hebben echter een label nodig om ze van
elkaar te kunnen onderscheiden.
De return–instructie
Programma's en subroutines moeten eindigen met een return–instructie. Deze
voert u in met:
Is een programma uitgevoerd, dan brengt de laatste RTN–instructie de
programmawijzer
programmageheugen.
Gebruik van RPN, ALG en vergelijkingen in programma's
U kunt in een programma op dezelfde manier rekenen als met het toetsenbord:
Gebruik van RPN–bewerkingen (die werken met de stapel, zoals
beschreven in hoofdstuk 2).
Gebruik van ALG–bewerkingen (uitgelegd in aanhangsel C).
Gebruik van vergelijkingen (uitgelegd in hoofdstuk 6).
Het vorige voorbeeld gebruikte een reeks RPN–bewerkingen om de oppervlakte
van een cirkel te berekenen. U kunt ook een vergelijking gebruiken in het
programma. (Een voorbeeld ziet u later in dit hoofdstuk.) Veel programma's zijn
een combinatie van RPN en vergelijkingen, met de voordelen van beide.
12–4
Eenvoudig programmeren
terug
naar
,
het
begin
van
het