1
1.
2.
3
Afb. 19 Filterreiniging
De vuilafscheider moet minstens eenmaal per jaar worden schoonge-
maakt.
Controleer de magnetietindicator
Na de installatie en opstart moet de magnetietindicator regelmatig ge-
controleerd worden. Wanneer veel magnetische vervuiling wordt afge-
zet op de magnetische staaf in de deeltjesfilter en deze vervuiling
regelmatig een alarm veroorzaakt door de slechte doorstroming (bij-
voorbeeld lage of slechte doorstroming, of WP-alarm), moet een magne-
tietfilter (zie lijst met toebehoren) worden geïnstalleerd om regelmatig
aftappen van dit onderdeel te voorkomen. Een filter verlengt tevens de
levensduur van componenten in de warmtepomp en de overige onder-
delen van het verwarmingssysteem.
8.2
Vervang componenten
Wanneer componenten moeten worden vervangen, waarvoor de bin-
neneenheid moet worden afgetapt en weer worden gevuld, de volgende
stappen uitvoeren:
1. Schakel de buiten- en binneneenheid uit.
2. Waarborg, dat het automatische ontluchtingsventiel VL1 open is.
3. Ventielen naar cv-installatie sluiten; deeltjesfilters SC1 en ventiel
VC3.
4. Tap het toestel af via een passende afvoer in het systeem.
5. Wacht tot er geen water meer de afvoer instroomt.
6. Onderdelen vervangen.
7. Open de vulkraan VW2 om water de leiding in te laten, die naar de
binneneenheid gaat.
8. De vulprocedure net zo lang voortzetten tot uit de afvoer alleen water
naar buiten komt en de binneneenheid geen luchtbellen meer bevat.
Compress 3400i AWS – 6721827821 (2024/11)
2
4
5
2.
1.
0010033735-001
9. Sluit de aftapkraan en vul de installatie tot op de manometer GC1
2 bar wordt weergegeven.
10.Sluit de vulkraan VW2.
11.Sluit de voedingsspanning op de buiten- en binneneenheid weer aan.
12.Zorg ervoor, dat de cv-pomp PC1 draait (indien geïnstalleerd).
13.Trek de PWM-aansluiting PC0 los van de primaire circulatiepomp
(PC0), zodat deze met het maximale toerental werkt.
14.Aansluiting PC0 PWM-contact op de primaire circulatiepomp (PC0).
15.Deeltjesfilter SC1 reinigen.
16.Open ventielen VC3 en SC1 van het verwarmingssysteem.
17.Controleer de druk op manometer GC1, bij een druk van minder dan
2 bar via de vulklep VW2 bijvullen.
9
Installatie van het toebehoren
9.1
CAN-BUS toebehoren
Op het CAN-BUS aan te sluiten toebehoren wordt op de installatiekaart
in de binneneenheid parallel met de CAN-BUS-aansluiting voor de bui-
teneenheid ODU Split aangesloten. Toebehoren kan in serie met andere
op de CAN-BUS aangesloten eenheden worden aangesloten.
Bij toebehoren moeten de 4 aansluitingen gebruikt worden. Daarom ook
de aansluiting "Out 12V DC" op de installatiemodule aansluiten.
Max. kabellengte 30 m
Minimumdiameter Ø = 0,75 mm
9.2
EMS-BUS voor toebehoren
Voor toebehoren, dat op de EMS-BUS-BUS wordt aangesloten, geldt het
volgende (zie ook installatiehandleiding van het betreffende toebeho-
ren):
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten deze
onderling een minimale afstand van 100 mm hebben.
▶ Wanneer meerdere BUS-eenheden zijn geïnstalleerd, moeten ze in
serie of stervormig worden aangesloten.
▶ Gebruik kabels met een minimale doorsnede van 0,5 mm
▶ Gebruik bij externe inductieve invloeden (bijvoorbeeld van FV-instal-
laties) afgeschermde kabels. Aard daarbij de afscherming aan
slechts één zijde aan de behuizing.
▶ Sluit de kabel op de installatiemodule op klem EMS-BUS aan.
Voer de aansluiting conform afb. 20 op dezelfde klem parallel uit wan-
neer op de EMS-aansluitklem al een bestanddeel is aangesloten.
Installatie van het toebehoren
2
2
.
23