Installatie
Verbrandingsgasinstallatie
Algemene vereisten
Afstemming met
districtsschoorsteenveger
Gebruik van toegestane
verbrandingsgassystemen
Dimensionering van de
verbrandingsgasleiding
Eisen aan de schacht
Executieaanbeveling
Precisering van de vereiste
Vóór de start van de werken aan de verbrandingsgasinstallatie moet de installateur
met de bevoegde districtsschoorsteenveger (BSM) de nodige afspraken maken of de
installatie schriftelijk aan de BSM toelichten. De BSM moet deze installatie keuren.
Het CE-gecertificeerde uitlaatsysteem moet, volgens EN1443, de volgende minimumclassifi-
caties hebben:
Temperatuurklasse T120 = geschiktheid tot 120 ° C nominale uitlaatgastemperatuur
Condensatieweerstandsklasse W = ongevoelig voor vocht, bestand tegen zuur condensaat
Gasdichtheidsklasse P1
Corrosiebestendigheidsklasse 2
Roetbrandweerstand
Geschiktheid voor stookolie EL
De verbrandingsgasinstallatie correct dimensioneren. Absoluut noodzakelijk voor de
werking en het veilige gebruik van de verwarmingsketel.
Max. lengte voor de leidingen van het verbrandingsgassysteem volgens EN 13384
berekenen.
- Beschikbare opvoerdruk is terug te vinden in de technische specificaties.
Bewijs van correcte werking opmaken in overeenstemming met de specifieke nationale
normen en richtlijnen.
In gebouwen moeten verbrandingsgasinstallaties in een schacht worden opgesteld (niet
vereist wanneer de plaats van opstelling voldoende verlucht wordt).
Deze moet vervaardigd worden van niet-brandbare, vormvaste materialen.
Vereiste duur van de brandweerstand:
90 minuten (brandweerstandsklasse F90)
30 minuten (brandweerstandsklasse F30, bij gebouwen met één verdieping).
Een bestaande en gebruikte schoorsteen moet grondig door een vakman worden
schoongemaakt voordat de afvoerleiding wordt gelegd. Dit geldt vooral voor schoorstenen die
in combinatie met stookplaatsen voor vaste brandstoffen worden gebruikt.
Aantal bochten zo veel mogelijk beperken. In plaats van bochten van 90° zo veel mogelijk
bochten van 45° gebruiken.
Horizontale verbindingsstukken plaatsen met een min. helling van 3° (in de
stromingsrichting van de verbrandingsgassen), om neerslag van condens te vermijden.
Horizontale verbindingsstukken met helling in andere richting zijn niet toegestaan.
Vermeerdering of vermindering van de nominale breedte alleen toegestaan voor het
verbindingsstuk tussen de ketel en de verbrandingsgasschacht. Vermeerdering zo veel
mogelijk alleen in het loodrechte deel van het verbindingsstuk, anders is een bijkomende
condensafscheider vereist.
Om de toegankelijkheid van de Verbrandingsgasverzamelbak te garanderen,
Afvoerleidingen demonteerbaar uitvoeren
Afvoerleidingen omwisselbaar vormgeven.
Naventilatie in gelijkstroom met een ringspleet van min. 20 mm in de hoekige schacht, c.q.
ringspleet van 30 mm in ronde schacht. Tegenstroom eventueel lagere dimensies te be-
rekenen. Naventilatie testbaar vormgeven.
Condensafscheider
Als de afvoerleiding in het horizontale
deel van het verbindingsstuk verbreed
wordt, moet daarna een
condensafscheider worden
ingebouwd.
129
NL