VERLICHTING EN SIGNALEN
Adaptieve verlichting voor
(afhankelijk van de auto)
Deze functie past automatisch de breedte en
het bereik van de dimlichtkoplampen aan de
snelheid en de weersomstandigheden aan.
Draai de ring 3 tot het symbool AUTO bij
de markering 2 staat. Zie de multimedia-in-
structies voor het uitschakelen van de func-
tie.
Storingen
Wanneer het bericht "Controleer autom ver-
lichting" op het instrumentenpaneel ver-
schijnt, wordt het systeem uitgeschakeld.
Ga naar een merkdealer.
(2/7)
3
2
Functie bij slechte
weersomstandigheden
(afhankelijk van de auto)
Deze functie maakt deel uit van de adap-
tieve verlichting voor. Het vervangt het ge-
bruik van de mistlampen voor. Het kan
worden geactiveerd bij mistig of sneeuw-
weer of in elk ander geval van slecht zicht.
Om deze functie te activeren, draait u aan
de ring 3 tot het symbool AUTO is uitgelijnd
met het merkteken 2 en lijnt u vervolgens de
markering 4 uit met het symbool 5.
Lichten uit
Draai de middelste ring om het merkteken 4
tegenover het symbool 5 te plaatsen. Het
5
4
bijbehorende controlelampje op het instru-
mentenpaneel dooft.
Bij het uitschakelen van de verlichting gaat
de slechtweerverlichting ook uit.
Bochtverlichting
(afhankelijk van de auto)
In de vooruitversnelling, als het dimlicht of
grootlicht is ingeschakeld en afhankelijk van
de hoek van het stuurwiel, past deze functie
de breedte van de lichtbundel aan om het
zicht in een bocht of op een kruispunt te ver-
beteren.
1.113