GEAVANCEERDE VEILIGHEID
Omstandigheden waarin
het systeem niet wordt
ingeschakeld
Het systeem kan niet worden ingeschakeld
wanneer:
– de achteruitversnelling is ingeschakeld;
– het gezichtsveld van de camera is belem-
merd;
– De voorste radar is afgedekt;
– afhankelijk van de auto, als een van de
radars aan de achterkant bedekt is;
û
– het controlelampje
wordt weerge-
geven.
Als een van de snelheidscamera's aan de
zijkant is afgedekt, verschijnt het waarschu-
wingslampje
in geel samen met het
bericht "Zijsensoren geen zicht".
Als de radar aan de voorkant is afgedekt,
verschijnt het waarschuwingslampje
in geel samen met het bericht "Radar voor
geen zicht".
Als de camera aan de voorkant is afgedekt,
verschijnt het waarschuwingslampje
in geel samen met het bericht "Camera voor
geen zicht".
Reinig het gebied waar de sensoren zich be-
vinden.
(16/17)
Als het voertuig is uitgerust met een trek-
haak die door het systeem wordt herkend,
gaat het controlelampje
samen met het bericht "Aanhanger: zijradars
niet beschikbaar" om u te informeren dat de
functie Noodpreventie verlaten rijstrook niet
operationeel is.
Als het voertuig een aanhanger of cara-
van trekt, kunnen onverwachte of onno-
dige correcties optreden. U kunt de functie
"Veiligheid" uitschakelen om onverwachte of
onnodige correcties te voorkomen.
storingen
Als er een storing optreedt, verschijnen
branden,
de controlelampjes
geel op het instrumentenpaneel samen
met het bericht "Controleer camera voor",
"Controleer radar voor" of "Rijhulpsystemen
controleren" of, afhankelijk van het voertuig,
"Controleer zijsensoren".
Ga naar een merkdealer.
©
en
in
2.67