Rijden op de snelweg
-
Slechte weersomstandigheden
-
U kunt het adaptieve koplampsysteem
inschakelen door de koplampen op het
linker touchscreen in te stellen op AUTO.
Wanneer het dimlicht actief is omdat de
sterkte van het omgevingslicht onder een
vooraf ingesteld niveau daalt, wordt het
adaptieve koplampsysteem automatisch
geactiveerd.
Er verschijnt bij
activering een
waarschuwingsmelding
op het touchscreen met
een constante indicator
wanneer het adaptieve
koplampsysteem defect is.
Toeristmodus
Gebruik de toeristmodus om de koplampen
af te stellen in een regio waar op de andere
kant van de weg wordt gereden dan in uw
thuisregio.
Wanneer u in een regio rijdt waar het
verkeer op de andere kant van de weg
rijdt dan in uw thuisregio (zoals van een
regio met rechtsrijdend verkeer naar een
regio met linksrijdend verkeer), moeten de
koplampen worden afgesteld zodat andere
weggebruikers niet worden verblind
Hiervoor selecteert u
koplampen op het pilotpaneel. Selecteer
vervolgens de verkeersrichting van het land
waar u op dat moment rijdt.
Als u deze functie activeert, worden
de koplampen zodanig afgesteld dat
andere weggebruikers er niet door worden
verblind. Gebruik dezelfde procedure
om de koplamplichtbundels in de
oorspronkelijke stand te zetten.
Mistachterlicht
NOTE: De voorschriften met
betrekking tot het gebruik van
mistlampen verschillen per land.
Het mistachterlicht is aanzienlijk helderder
dan gewone achterlichten en mag alleen
worden gebruikt om andere weggebruikers
Rijden en bedienen
>
> Richting
te helpen uw voertuig te zien bij slecht
zicht, zoals bij mist of zware sneeuwval.
Gebruik het linker touchscreen om de
mistlamp achter in of uit te schakelen.
Het controlelampje van het
mistachterlicht verschijnt op
het touchscreen wanneer het
mistachterlicht aan is.
NOTE: Het mistachterlicht
wordt automatisch uitgeschakeld
wanneer het voertuig wordt
ingeschakeld en moet indien nodig
handmatig worden aangezet.
NOTE: De mistachterlichten
kunnen alleen worden
ingeschakeld als de koplampen
handmatig zijn ingeschakeld of 's
nachts in de AUTO-modus.
Richtingaanwijzers
De richtingaanwijzers worden geactiveerd
door de linker stuurkolomhendel omlaag te
bewegen om de linker richtingaanwijzers
te bedienen, of omhoog om de
rechter richtingaanwijzers te bedienen. De
richtingaanwijzers blijven werken totdat ze
automatisch worden geannuleerd via het
stuurwiel of door de stuurkolomhendel
licht in de tegengestelde richting te duwen.
U kunt ook annuleren door de hendel
vanuit de ruststand nogmaals voorzichtig in
dezelfde richting te duwen.
NOTE: Wanneer u de hendel aan
de stuurkolom helemaal in de
tegenovergestelde richting duwt,
activeert u de richtingaanwijzers in
de tegenovergestelde richting en
zet u ze niet uit.
89