<PBX>
Selecteer <PBX> als het apparaat via een telefooncentrale moet worden verbonden. Stel de functie van toets
<R> weergegeven op het basis faxscherm in op <Prefix> of <Verbreken>. Als u <Prefix> selecteert, voert u het
kengetal op het volgende scherm in. Gebruik de numerieke toetsen om de code voor het kengetal in te
voeren, selecteer <Onderbreken> en selecteer vervolgens <Toepassen>. Als u geen pauze invoegt, wordt het
kengetal niet geregistreerd.
<TX-document archiveren>
Behalve de bestemming die wordt opgegeven wanneer de fax wordt verzonden, kunt u opgeven of gefaxte
documenten ook worden verstuurd naar een vooraf ingesteld adres waar ze worden opgeslagen en
gearchiveerd.
Als u wilt annuleren, selecteer dan (P. 246)
<TX-document archiveren>
<Uit>
<Aan>
<Archiefadres>
<Bevestig ingevoerd faxnummer>
Kies deze optie om in te stellen of de gegevens van een ingevoerde code voor verkort kiezen moeten worden
weergegeven als deze wordt geselecteerd als een bestemming.
bevestigen(P. 431)
<Uit>
<Aan>
<Toestaan faxstuurprogr. TX>
Hiermee kunt u het faxen vanaf een computer in- of uitschakelen.
beperken(P. 431)
<Uit>
<Aan>
<Beperk groepsverzending>
Kies deze optie om groepsverzending al dan niet toe te staan. Dit is een functie waarmee u achter elkaar faxen
naar verschillende bestemmingen kunt sturen.
<Uit>
<Aan>
Instellingenmenu
*3
Groepsverzending beperken(P. 431)
568
Het ingevoerde faxnummer
Faxen vanaf een computer