15.3.10 Richtlijnen bij de installatie van afblaasleiding
15.4 Koelmiddelleiding controleren
15.4.1 Over het controleren van de koelmiddelleidingen
LREN8~12A + LRNUN5A
CO₂ ZEAS buitenunit en capacity up unit
4P704142-1C – 2024.12
kV-waarde
omschakelkl
8
ep
bochten
3,5-4,49
18
4,5-4,99
21
5-7,99
22
(a)
K65 of gelijkwaardige leiding
(b)
0 = Geen omschakelklep aanwezig
Specificaties veiligheidsklep
PS
90 bar
0,90
De installateur moet de afblaasleiding installeren.
▪
Installeer de uitlaat van de afblaasleiding horizontaal (om bijv. te voorkomen dat
er regen in terechtkomt). De uitlaat van de leiding mag nooit naar beneden
gericht zijn.
▪
Richt de uitlaat van de afblaasleiding naar ergens waar afgeblazen residu voor
niemand of niets een gevaar vormt.
▪
Bereken de maximale leidinglengte volgens norm EN 13136.
▪
De schroefdraad moet van het type G1 zijn conform ISO 228.
Denk aan de volgende punten:
▪
De leiding van de veiligheidsklep moet ook worden getest. Dit betekent dat de
druk door de unit moet worden gevoerd. Houd tijdens het lektesten en
vacuümdrogen van de lokale leidingen zowel de vloeistof- als de gasafsluiters
altijd open.
▪
Gebruik alleen gereedschap specifiek voor R744 (bv. meterverdeelstuk en
vulslang) dat bestand is tegen hoge druk en voorkomt dat water, vuil of stof
terechtkomt in de unit.
VOORZICHTIG
Open de afsluiter NIET voordat u de isolatieweerstand van het hoofdvoedingscircuit
gemeten hebt.
VOORZICHTIG
Gebruik ALTIJD stikstofgas voor lektesten.
De koelmiddelleiding controleren betekent:
15
Maximum leidinglengte (m) voor Ø22,2 mm
9
bochten
bochten
18
20
21
Kd
Flow area
2
15,9 mm
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
Installatie van de leidingen
|
10
11
bochten
17
16
19
19
20
19
Verbinding
Toegelaten
temperatuurbe
1/2" NPT in
-50/+150°C
1/2" G uit
(a)
12
bochten
16
18
19
reik
101