16
|
Elektrische installatie
16.1.2 Richtlijnen voor het aansluiten van de elektrische bedrading
Uitgebreide handleiding voor de installateur en de gebruiker
108
WAARSCHUWING
▪
Als de voeding een ontbrekende of een verkeerde nulfase heeft, Kan de
apparatuur defect raken.
▪
Sluit correct op de aarde aan. Aard de unit NIET via een nutsleiding, een
piekspanningsbeveiliging of de aarding van de telefoon. Een onvolledige aarding
kan elektrische schokken veroorzaken.
▪
Plaats de vereiste zekeringen of stroomonderbrekers.
▪
Bevestig de elektrische bedrading met kabelbinders, zodat deze NIET in contact
kan komen met scherpe randen of buizen, vooral langs de hogedrukzijde.
▪
Gebruik GEEN draden met tape, geen verlengkabels en geen aansluitingen van
een sterinstallatie. Deze kunnen zorgen voor oververhitting of elektrische
schokken of brand veroorzaken.
▪
Installeer GEEN fasecompensatiecondensator, omdat deze unit een inverter
bevat. Een fasecompensatiecondensator vermindert de prestaties en kan
ongevallen veroorzaken.
OPMERKING
De afstand tussen de kabels voor hoge spanning en deze voor lage spanning moet
minstens 50 mm bedragen.
OPMERKING
Wij raden aan massieve draden (met één ader) te gebruiken. Als er geslagen draden
worden gebruikt, draai de draadjes een beetje in elkaar om ze rechtstreeks in de
aansluitklem te steken of in een aansluiting met een ronde krimpklem.
Geslagen draden voorbereiden voor installatie
Methode 1: Geleider samendraaien
1 Strip de isolatie (20 mm) van de draden.
2 Draai het uiteinde van de geleider een beetje om een "vaste" verbinding te
maken.
Methode 2: Met ronde krimpklem (aanbevolen)
1 Strip de isolatie van de draden en draai het uiteinde van elke draad een
beetje.
2 Voorzie een ronde krimpklem op het uiteinde van de draad. Schuif het rond
oog over de draad tot aan het bekleed gedeelte en maak het oog vast met een
geschikt werktuig.
LREN8~12A + LRNUN5A
CO₂ ZEAS buitenunit en capacity up unit
4P704142-1C – 2024.12