04
106
Verlichting en zicht
Inschakelen/uitschakelen
F Zet de ring van de lichtschakelaar in de
stand "AUTO".
F Selecteer in het menu Rijden/
Auto het tabblad "Rijfuncties"
en dan "Automat. aan/uit
grootlicht".
De status van het systeem blijft na het afzetten
van het contact in het geheugen opgeslagen.
Werking
Als de omgeving voldoende is verlicht en/
of als de verkeerssituatie het gebruik van het
grootlicht niet toelaat:
-
de dimlichten blijven
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
In een zeer donkere omgeving en als de
verkeerssituatie het toelaat:
-
het grootlicht wordt automatisch
ingeschakeld: op het
instrumentenpaneel gaan deze
lampjes branden.
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit als
het dichte mist signaleert.
Zodra de auto de mistbank uit rijdt, wordt de
functie automatisch weer ingeschakeld.
Dit lampje gaat uit als de functie
wordt uitgeschakeld.
Onderbreken
De bestuurder kan indien nodig op elk moment
zelf de verlichting omschakelen.
F Geef een lichtsignaal om de werking
van de functie te onderbreken; het
verlichtingssysteem wordt overgeschakeld
op de stand "automatische verlichting":
- als de lampjes "AUTO" en "Dimlicht"
brandden, zal het systeem overschakelen
op het grootlicht,
- als de lampjes "AUTO" en "Grootlicht"
blauw brandden, zal het systeem
overschakelen op het dimlicht.
Geef nogmaals een lichtsignaal om de functie
weer te activeren.
Er kunnen storingen in de werking van het
systeem optreden:
-
bij slecht zicht (sneeuw, zware
regenval enz.),
-
als het gedeelte van de voorruit voor
de camera vuil, beslagen of bedekt is
(bijvoorbeeld met een sticker),
-
als de verlichting van uw auto wordt
weerkaatst door spiegelende of
reflecterende panelen (bijvoorbeeld
verkeersborden).
Het systeem schakelt de functie tijdelijk uit
als het dichte mist detecteert.
Het systeem detecteert geen:
-
weggebruikers die geen verlichting
voeren, zoals voetgangers,
-
voertuigen waarvan de verlichting
wordt afgeschermd (bijvoorbeeld door
een vangrail op de snelweg),
-
voertuigen die zich aan de top of de
voet van een steile helling, in een
bocht of op een zijweg bevinden.