Door de bestuurder zelf:
-
de controle over de auto terugnemen,
-
de richtingaanwijzers activeren aan de
tegenovergestelde zijde van die van de
manoeuvre,
-
de veiligheidsgordel van de bestuurder
wordt losgemaakt,
-
het contact wordt afgezet,
Onderbreking door het systeem:
-
overschrijding van de snelheidslimiet: 7 km/h
bij het inrijden van de parkeerruimte en
5 km/h bij het verlaten van de parkeerruimte,
-
activering van de antispinregeling op een
glad wegdek,
-
openen van een portier of de achterklep,
-
de motor laten afslaan,
-
storing in het systeem,
-
na 10 manoeuvres om een parkeerplek
parallel aan de rijbaan in te rijden of te
verlaten en na 7 manoeuvres om een
parkeerplek haaks op de rijbaan in te rijden.
Het onderbreken van de manoeuvre schakelt
automatisch de functie uit.
Het manoeuvreersymbool wordt in het
rood weergegeven in combinatie met de
melding "Manoeuvre geannuleerd" op het
touchscreen.
Een melding verzoekt de bestuurder om de
controle over de auto terug te nemen.
De functie wordt na een paar seconden
uitgeschakeld, het waarschuwingslampje
op het instrumentenpaneel gaat uit en
de functie keert terug naar de begin
weergave.
Einde van inrij- of uitrijmanoeuvre
parkeerplek.
De auto stopt zodra de manoeuvre voltooid is.
Het manoeuvresymbool wordt in het rood
weergegeven in combinatie met de melding
"Manoeuvre voltooid" op het touchscreen.
De uitschakeling van de functie
wordt bevestigd door het doven van
dit lampje in combinatie met een
geluidssignaal.
Bij het inrijden van een parkeerplek is het
mogelijk dat de bestuurder de manoeuvre moet
voltooien.
Werkingslimieten
-
Het systeem kan een ongeschikte
parkeerplek voorstellen (parkeerverbod,
werk in uitvoering met beschadigd wegdek,
plaats naast een greppel enz.).
-
Het systeem is niet ontworpen voor het
uitvoeren van parkeermanoeuvres bij
scherpe bochten.
-
Het systeem detecteert geen
parkeerplekken die veel groter zijn dan
de auto zelf of die begrensd worden door
obstakels die te laag (trottoirbanden,
drempels enz.) of te dun (bomen, palen,
hekken met gaas enz.) zijn.
-
Bepaalde obstakels die aanvankelijk wel
worden gedetecteerd, worden mogelijk
niet meer gedetecteerd als ze zich in de
dode hoek van het detectiebereik van de
sensoren bevinden.
-
Bepaalde materialen (stoffen) kunnen
geluidsgolven absorberen: hierdoor worden
voetgangers mogelijk niet gedetecteerd.
-
Een aanrijding aan de voorzijde
of achterzijde van de auto kan de
sensorinstellingen verstoren, hetgeen niet
altijd door het systeem wordt vastgesteld:
afstandsmetingen kunnen hierdoor
incorrect zijn.
-
Als de bagageruimte zwaar beladen is, kan
het aan de achterzijde doorveren van de
auto de afstandsmetingen verstoren.
06
211
Rijden