11. Selectie van de instellingen voor het
automatische comfortprogramma (Soft/
Normal/Fast).
12. "AQS"-functie (Air Quality System)
(afhankelijk van de uitvoering).
13. Voortemperatuurregeling interieur
(afhankelijk van de uitvoering).
14. Functie "REAR" (afhankelijk van de
uitvoering).
15. Vergrendelen van de afstandsbedienings-
knoppen (afhankelijk van de uitvoering).
Het airconditioningssysteem werkt bij draaiende
motor, maar de aanjager en bedieningsfuncties
werken ook bij ingeschakeld contact.
Het inschakelen van de airconditioning, de
temperatuur, de luchtopbrengst en de luchtverdeling
in het interieur worden automatisch geregeld.
Temperatuurregeling
De bestuurder en voorpassagier kunnen de
temperatuur afzonderlijk en naar eigen wens
instellen.
De weergegeven waarde heeft betrekking op
een bepaald comfortniveau en niet op een
exacte temperatuur.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verhogen.
F Druk op een van deze toetsen
om de waarde te verlagen.
Automatisch
comfortprogramma
F Druk op deze toets om het
automatische programma van
de airconditioning in of uit te
schakelen.
Als het lampje van de toets brandt, werkt
het airconditioningssysteem automatisch:
afhankelijk van het comfortniveau dat u hebt
geselecteerd, zorgt het systeem voor een
optimale temperatuur, luchtopbrengst en
luchtverdeling in het interieur.
De intensiteit van het automatische
comfortprogramma kan worden ingesteld
door op de secundaire pagina een van de
instellingen te selecteren. Deze pagina kan
worden geopend via de toets "OPTIES".
Druk om de door het desbetreffende lampje
aangegeven instelling te wijzigen meerdere
keren op deze toets tot de gewenste instelling
wordt weergegeven:
"Langzaam": voor een
aangenaam comfort en een zo
laag mogelijk geluidsniveau,
aangezien de aanjagersnelheid
beperkt wordt.
Ergonomie en comfort
"Normaal": voor het
beste compromis tussen
thermisch comfort en
een laag geluidsniveau
(standaardinstelling).
"Snel": voor een doeltreffende
en dynamische luchttoevoer.
Gebruik de instelling "Normaal" of "Snel" om
het comfort te waarborgen van de passagiers
op de achterstoelen.
Deze instelling kan uitsluitend samen met de
automatische stand worden gebruikt. Als de
stand AUTO echter wordt uitgeschakeld, blijft
het lampje van de geselecteerde instelling
branden.
Als de instelling wordt gewijzigd terwijl de stand
AUTO is uitgeschakeld, wordt de stand AUTO
hierdoor niet ingeschakeld.
03
83