06
150
Rijden
Uitschakelen van de
automatische werking
Onder bepaalde omstandigheden, bijvoorbeeld
bij zeer koud weer, bij het trekken van een
aanhanger of bij slepen (in het geval van
autopech), kan het noodzakelijk zijn om de
automatische werking van het systeem uit te
schakelen.
F Start de motor.
F Trek met de hendel de parkeerrem aan als
deze is vrijgezet.
F Laat het rempedaal volledig los.
F Houd de hendel 10 tot 15 seconden in de
stand voor het vrijzetten.
F Laat de hendel los.
F Trap het rempedaal in en houd dit ingetrapt.
F Houd de hendel gedurende 2 seconden in
de stand voor het aantrekken.
F Laat de hendel en het rempedaal los.
Afhankelijk van de uitvoering kan de
automatische werking uitgeschakeld
worden via het menu Auto/Rijden van het
touchscreen.
Het uitschakelen van de
automatische werking wordt
bevestigd door het branden
van dit verklikkerlampje op het
instrumentenpaneel.
Vanaf dit moment kan de parkeerrem alleen
handmatig met behulp van de hendel worden
aangetrokken en vrijgezet.
Herhaal deze procedure om de automatische
werking weer in te schakelen.
Het inschakelen van de automatische werking
wordt bevestigd door het doven van het
verklikkerlampje op het instrumentenpaneel.
Noodremfunctie
De noodremfunctie mag uitsluitend in
uitzonderlijke gevallen worden gebruikt.
Wanneer het rempedaal niet werkt of bij
uitzonderlijke situaties (bijv. wanneer de
bestuurder onwel wordt), kan de auto worden
afgeremd door aan de hendel te trekken en
deze vast te houden. De auto wordt afgeremd
zolang aan de hendel wordt getrokken en het
remmen stopt als de hendel wordt losgelaten.
De systemen ABS en DSC zorgen ervoor
dat de auto stabiel blijft wanneer de
noodremfunctie actief is.
In geval van een storing aan het systeem
van de noodremfunctie verschijnt de
melding "Storing parkeerrem" op het
instrumentenpaneel.
Bij een storing aan de systemen ABS en DSC,
aangegeven door het branden van een van de twee
verklikkerlampjes op het instrumentenpaneel, kan de
stabiliteit van de auto niet meer worden gegarandeerd.
In dat geval moet de bestuurder er zelf voor zorgen dat
de auto stabiel blijft door afwisselend aan de hendel te
trekken en deze weer los te laten tot de auto stilstaat.
Handgeschakelde
6-versnellingsbak
Inschakelen van de
achteruitversnelling
F Trek de trekknop onder de pookknop
omhoog en beweeg de versnellingshendel
eerst naar links en dan naar voren.
Schakel de achteruitversnelling alleen in als
de auto stilstaat en de motor stationair draait.