Gebruik de functie niet:
-
langs een zachte berm (greppel, enz.),
kade of een rand van een afgrond,
-
wanneer voorwerpen worden vervoerd
die langer zijn dan de auto (ladder op
de dakdragers, fietsendrager op de
achterklep enz.),
-
indien een niet goedgekeurde trekhaak
gemonteerd is,
-
indien sneeuwkettingen gemonteerd
zijn,
-
bij een te lage bandenspanning,
-
indien een noodreservewiel wordt
gebruikt,
-
als andere wielen dan de
oorspronkelijke zijn aangebracht,
-
als een van de bumpers is beschadigd,
-
na aanpassing van een of beide
bumpers (aanvullende bescherming
enz.),
-
als een camera defect is,
-
als de sensoren opnieuw gespoten zijn
buiten het dealernetwerk.
-
bij gebruik van sensoren die niet voor
uw auto zijn goedgekeurd,
-
als de remlichten niet werken.
-
bij een glad wegdek (ijzel enz.),
Aanbevelingen over onderhoud
Zorg er bij slecht of winters weer voor dat de
sensoren en camera's niet bedekt raken met
modder, ijs of sneeuw.
Controleer regelmatig of de sensoren en
camera's nog goed schoon zijn.
Reinig de camera's indien nodig met een
zachte en droge doek.
Houd tijdens het wassen van de auto het
uiteinde van de hogedrukspuit op minimaal
30 centimeter van de camera's en sensoren.
Storingen
Als de functie niet ingeschakeld
is, knippert het lampje tijdelijk en
klinkt er een geluidssignaal om
een storing in DS Park Pilot aan te
geven.
Als de storing tijdens het gebruik
van het systeem optreedt, gaat het
lampje uit.
Als de storing in de
parkeersensoren, die door het
branden van een van deze lampjes
wordt aangegeven, tijdens het
gebruik van DS Park Pilot optreedt,
dan wordt de functie uitgeschakeld.
Neem contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
In het geval van een storing in
de stuurbekrachtiging wordt dit
pictogram weergegeven op het
instrumentenpaneel in combinatie
met een melding.
Stop zo snel mogelijk op een veilige
plaats.
Neem contact op met het dealernetwerk of een
gekwalificeerde werkplaats.
06
219
Rijden