BELANGRIJK Het grootlichtsignaal
wordt gegeven met het grootlicht. Om
bekeuringen te vermijden, dient u
zich aan de geldende verkeerswetge-
ving te houden.
Richtingaanwijzers (pijlen - fig. 92)
Plaats de hendel:
omhoog (stand A) - rechter richting-
aanwijzer ingeschakeld
omlaag (stand B) - linker richting-
aanwijzer ingeschakeld.
Als de richtingaanwijzers zijn inge-
schakeld, brandt op het instrumen-
tenpaneel het betreffende controle-
lampje Ÿ of Δ .
De richtingaanwijzers schakelen uit
als u de hendel in de middelste stand
zet of, automatisch, als het stuurwiel
weer in de rechtuitstand komt.
BELANGRIJK Als u kort richting
aan wilt geven, voor het uitvoeren van
een handeling waarvoor het stuurwiel
slechts weinig hoeft te worden ver-
draaid, dan drukt u de hendel iets
omhoog of omlaag zonder dat de hen-
del vergrendelt. Zodra u de hendel
loslaat, gaat deze automatisch terug.
HENDEL RECHTS
Met de rechter hendel bedient u de
ruitenwissers/-sproeiers voor/achter
en koplampsproeiers.
Ruitenwissers (fig. 93)
De ruitenwissers/-sproeiers werken
uitsluitend als de contactsleutel in
stand MAR staat. De hendel kan in
vijf verschillende standen worden ge-
zet:
0 - Ruitenwissers uitgeschakeld.
1 - Automatische werking. In deze
stand kan met de draaiknop A de ge-
voeligheid van de regensensor worden
ingesteld.
2 - Langzaam continu wissen.
3 - Snel continu wissen.
fig. 93
4 - Tijdelijke werking (onvergren-
delde stand): als u de hendel loslaat,
springt deze direct weer in stand 0 en
schakelen de ruitenwissers automa-
tisch uit.
Ruitensproeiers (fig. 94)
Als u de hendel naar het stuur trekt
(onvergrendelde stand), schakelen de
ruitensproeiers in.
Als u de hendel aangetrokken houdt,
dan worden in één beweging de rui-
tenwissers/-sproeiers ingeschakeld; de
ruitenwissers schakelen automatisch
in als u de hendel voor bediening van
de ruitensproeiers langer dan een
halve seconde aangetrokken houdt.
fig. 94
101