BIJ EEN ONGEVAL
– Het is belangrijk altijd rustig te
blijven.
– Als u niet direct bij het ongeval be-
trokken bent, stopt u dan op een af-
stand van ten minste een tiental me-
ters van het ongeluk.
– Stop bij ongevallen op de snelweg
zo mogelijk in de berm en laat de
vluchtstrook vrij.
– Zet de motor uit en schakel de
waarschuwingsknipperlichten in.
– Verlicht als het donker is met de
koplampen de plaats van het ongeval.
– Wees voorzichtig, voorkom het ri-
sico van een aanrijding.
– Geef het ongeval aan door de ge-
varendriehoek goed zichtbaar en op
de wettelijk voorgeschreven afstand te
plaatsen.
– Waarschuw de hulpinstanties en
geef zo duidelijk mogelijke informa-
tie. Gebruik op de snelweg de daar-
voor bestemde praatpalen.
– Bij kettingbotsingen is het risico
om bij volgende botsingen betrokken
te raken, vooral bij weinig zicht,
groot. Verlaat onmiddellijk de auto en
zoek bescherming achter de vangrail.
– Probeer bij geblokkeerde portieren
de auto niet te verlaten door de ge-
laagde voorruit in te slaan. De zijrui-
ten en de achterruit kunnen makke-
lijker worden ingeslagen.
– Neem bij de betrokken auto's de
contactsleutel uit.
– Als u brandstof of andere chemi-
sche producten ruikt, rook dan niet en
doof sigaretten.
– Gebruik voor het blussen van
branden, zelfs als deze klein zijn, de
brandblusser, een wollen deken, zand
of grond. Gebruik nooit water.
– Als de verlichting van de auto niet
hoeft te worden gebruikt, maak dan
de minklem (–) los van de accu.
ALS ER GEWONDEN ZIJN
Blijf altijd bij de gewonde. Ook de
personen die niet direct bij het onge-
val betrokken zijn, zijn verplicht
hulp te bieden.
– Blijf niet om de gewonde heen
staan.
– Stel de gewonde gerust over het
tijdig komen van de hulp. Blijf bij de
gewonde om eventuele paniekaan-
vallen te vermijden.
– Maak of snijd de veiligheidsgor-
del, die de gewonde op zijn plaats
houdt, los.
311