4
Montage
4.1
Vereisten aan de installatieplaats
4.1.1
Opstellingsplaats van de binneneenheid kiezen
> Kies een droge ruimte die doorlopend vorstveilig is,
een omgevingstemperatuur van 7 °C niet onder-
schrijdt en een maximale temperatuur van 25 °C niet
overschrijdt.
> Houd er rekening mee dat de opstellingsruimte een
minimaal volume moet hebben. Volgens DIN EN 378
T1 wordt voor warmtepompen de grootte van de mini-
male opstellingsruimte (V
V
= G/c
min
G = koelmiddelvulhoeveelheid in kg
c = praktische grenswaarde in kg/m
(voor R 407C c = 0,31 kg/m
Hieruit resulteert de volgende minimale opstellings-
ruimte:
Koelmiddelvulhoe-
Warmtepomptype
veelheid [kg]
VWL 61/3 S
VWL 81/3 S
VWL 101/3 S
VWL 141/3 S
VWL 171/3 S
Tab. 4.1 Minimale grootte van de opstellingsruimte van de bin-
neneenheid
> Zorg ervoor dat de vereiste minimumafstanden in
acht genomen kunnen worden (¬ afb. 4.5).
> Houd er bij de keuze van de opstellingsplaats reke-
ning mee dat de warmtepomp tijdens het gebruik tril-
lingen op de bodem of op de in de buurt liggende
muren kan overbrengen.
> Zorg ervoor dat de bodem effen is en over voldoende
draagvermogen beschikt om het gewicht van de
warmtepomp en evt. van een gevuld bedrijfsklaar buf-
fervat te kunnen dragen.
> Zorg ervoor dat de leidingen (zowel brijn-, warmwa-
ter- alsook verwarmingsleidingen) doelmatig geplaatst
kunnen worden.
Installatiehandleiding geoTHERM 0020106300_02
) als volgt berekend:
min
3
3
)
Minimale opstel-
lingsruimte [m
1,9
6,1
2,2
7,1
2,05
6,6
2,9
9,4
3,05
9,8
4.1.2
Opstellingsplaats buiteneenheid kiezen
b
Opgelet!
Beschadigingsgevaar door corrosie!
Bijtende dampen (bijv. methaangas) kan cor-
rosieschade aan de buiteneenheid veroorza-
ken.
> Installeer de buiteneenheid niet in de buurt
van stallingen en gierputten.
i
De buiteneenheid moeten in de open lucht
opgesteld worden. Afhankelijk van de weers-
omstandigheden ontstaat er condensaat. Het
condensaat kan onder de buiteneenheid
optreden.
> Zorg voor een vorstveilig en horizontaal fundament
met voldoende draagvermogen volgens de plaatse-
lijke vereisten en de regels van de bouwtechniek.
> Houd de afstand tussen de binnen- en buiteneenheid
3
]
om efficiëntieredenen zo gering mogelijk. Een afstand
van 30 m, d.w.z. een totale buislengte van 60 m, mag
in geen geval overschreden worden.
> Als de afstand tussen buiteneenheid en gebouw min-
der dan 3 m bedraagt, positioneer het toestel dan zo
dat de uitlaatbreedte niet op het gebouw wijst.
> Zorg ervoor dat er aan de opstellingsplaats geen per-
sonen aan de uitblaaszijde gevaar kunnen lopen. In de
zone van de uitblaaszijde mogen geen openbare
wegen lopen.
> Installeer het toestel met aanzuigzijde naar de muur
(aanbevolen installatie).
> Neem plaatselijke en wettelijk vastgelegde minimum-
afstanden in acht tot:
– begroeiing,
– muren,
– zeilen,
– open vuur en gloed,
– speelgoed.
Afb. 1 Geluiduitbreidingsvorm halve kogel
Montage 4
15