Code
Fout / Hulpcode
(hex)
2381
IGBT overbelasting
3130
Ingangsfase verlies
Programmeerbare fout:
31.21 Voedingsfase ver-
lies
3181
Bedradings- of aard-
fout
Programmeerbare fout:
31.23 Bedradings- of
aardfout
3210
DC-link overspanning
3220
DC-link onderspan-
ning
3381
Uitgangsfase verlies
Programmeerbare fout:
31.19 Motorfase verlies
4110
Stuurkaart tempera-
tuur
Oorzaak
Te hoge IGBT junction to case
temperatuur. Deze fout bevei-
ligt de IGBT('s) en kan worden
geactiveerd door kortsluiting in
de motorkabel.
DC-spanning van tussenkring
oscilleert vanwege een ontbre-
kende hoofdfase of een aange-
sproken zekering.
Incorrecte aansluiting voe-
dingskabel en motorkabel
(d.w.z. voedingskabel is aan-
gesloten op de motoraanslui-
ting van de omvormer).
DC-spanning van tussenkring
is te hoog.
DC-spanning van tussenkring
is niet voldoende vanwege een
ontbrekende voedingsfase,
aangesproken zekering of fout
in de gelijkrichtbrug.
Motorcircuit-fout vanwege ont-
brekende motoraansluiting
(alle drie de fasen zijn niet aan-
gesloten).
Besturingsunit-temperatuur is
te hoog.
Foutopsporing 513
Oplossing
Controleer motorkabel.
Controleer omgevingscondities.
Controleer luchtstroom en werking
van de ventilator.
Controleer koellichaamribben
op stofafzetting.
Controleer motorvermogen t.o.v. omvor-
mervermogen.
Controleer de hoofdzekeringen.
Controleer op losse vermogenskabelaan-
sluitingen.
Controleer op onbalans van de ingangs-
voeding.
Controleer voedingsaansluitingen.
Controleer dat overspanningsregeling
actief is (parameter
30.30 Overspanning
regeling).
Controleer dat de voedingsspanning
overeenkomt met de nominale ingangs-
spanning van de omvormer.
Controleer de voedingslijn op statische
of tijdelijke overspanning.
Controleer remchopper en weerstand
(indien aanwezig).
Controleer deceleratietijd.
Gebruik uitloopstopfunctie (indien van
toepassing).
Voorzie omvormer van remchopper
en remweerstand.
Controleer dat de remweerstand juist
gedimensioneerd is en de weerstands-
waarde in het toegestane bereik voor de
omvormer ligt.
Controleer de voedingsbekabeling, zeke-
ringen en schakelinrichtingen.
Sluit motorkabel aan.
Controleer goede koeling van de omvor-
mer.
Controleer de hulpkoelventilator.