Programmeerinstructies
Het is mogelijk zowel Q-parameters als getalwaarden in één
programma in te voeren.
U kunt aan Q-parameters getalwaarden tussen –999 999 999 en
+999 999 999 toewijzen, in totaal zijn dus inclusief het voorteken 10
posities toegestaan. De decimale komma kan op een willekeurige
positie worden geplaatst. Intern kan de TNC getalwaarden met een
max. breedte van 57 bits voor en max. 7 bits na de decimale punt
berekenen (een getalbreedte van 32 bits komt overeen met een
decimale waarde van 4 294 967 296).
Aan QS-parameters kunt u maximaal 254 tekens toewijzen.
De TNC wijst aan enkele Q- en QS-parameters
automatisch altijd dezelfde gegevens toe, bijv. aan Q-
parameter Q108 de actuele gereedschapsradius, zie
"Vooraf ingestelde Q-parameters", bladzijde 348.
Wanneer de parameters Q60 t/m Q99 in gecodeerde
fabrikantencycli worden toegepast, wordt in
machineparameter MP7251 vastgelegd, of deze
parameters alleen lokaal in de fabrikantencyclus
(.CYC-File) werken, of globaal voor alle programma's.
Met machineparameter 7300 legt u vast of de TNC
Q-parameters aan het programma-einde moet
terugzetten, of dat de waarden moeten worden
behouden. Let erop dat deze instelling geen effect heeft
op uw Q-parameter-programma's!
De TNC slaat getalwaarden intern in een binair
getalformaat (norm IEEE 754) op. Door toepassing van dit
gestandaardiseerde formaat kunnen sommige decimale
getallen niet 100% exact binair worden weergegeven
(afrondingsfout). Houd hiermee met name rekening
wanneer u de berekende inhoud van Q-parameters bij
sprongopdrachten of positioneringen gebruikt.
300
Programmeren: Q-parameters