Met de pijltoetsen en de ENT-toets kunt u de positie kiezen die moet
worden overgenomen. Daarna kiest u met de softkey ALLE
WAARDEN dat de TNC de desbetreffende coördinaten van alle
actieve assen in de pallettabel opslaat. Met de softkey ACTUELE
WAARDE slaat de TNC de coördinaat van de as op waarop de cursor
in de pallettabel op dat moment staat.
Wanneer vóór een NC-programma geen pallet
gedefinieerd is, zijn de geprogrammeerde coördinaten
gerelateerd aan het machinenulpunt. Als er niets wordt
gedefinieerd, blijft het handmatig ingestelde
referentiepunt actief.
SP-X, SP-Y, SP-Z (invoer optioneel, andere assen mogelijk):
voor de assen kunnen veiligheidsposities worden opgegeven die
met SYSREAD FN18 ID510 NR 6 door NC-macro's kunnen worden
uitgelezen. Met SYSREAD FN18 ID510 NR 5 kan worden
vastgesteld of er in de kolom een waarde is geprogrammeerd. De
opgegeven posities worden alleen benaderd wanneer deze
waarden in de NC-macro's worden gelezen en dienovereenkomstig
worden geprogrammeerd.
CTID (invoer geschiedt door de TNC):
het context-identificatienummer wordt door de TNC toegekend en
bevat informatie over de voortgang van de bewerking. Als de invoer
wordt gewist of gewijzigd, kan de bewerking niet opnieuw worden
geactiveerd
FIXTURE
In deze kolom kunt u een spanmiddelarchief (zipbestand) opgeven
dat de TNC bij het afwerken van de pallettabel automatisch moet
activeren. Spanmiddelarchieven moet u via spanmiddelbeheer
archiveren. (zie "Opspanningen beheren" op bladzijde 404)
Bewerkingsfunctie in de tabelmodus
Begin van de tabel selecteren
Einde van de tabel selecteren
Vorige pagina van de tabel selecteren
Volgende pagina van de tabel selecteren
Regel aan einde van de tabel toevoegen
Regel aan einde van de tabel wissen
532
Softkey
Programmeren: Palletbeheer