– De toegang van gas of dampen tot de sensor dient niet
gehinderd te worden.
– Het instrument mag niet blootgesteld worden aan
stralingswarmte, omdat deze ertoe leidt dat de
temperatuur stijgt tot boven de grenswaarden zoals
aangegeven in Temperaturen. Het gebruik van een
reflecterende afscherming wordt aanbevolen.
– De kabelinvoer van het instrument kan zijn voorzien van
een stofkapje. Dit kapje is niet explosieveilig en niet
waterdicht en dient te worden verwijderd voordat het
instrument wordt aangesloten op een verzegelde leiding of
voorafgaand aan de installatie van een vuurvaste
kabelwartel.
– Ongebruikte openingen dienen te worden afgesloten met
een sluitplug. Zie voor het juiste aanhaalmoment van
kabeldoorvoeren, kabelwartel, stekkers en sensor
15.8 Aanhaalmomenten.
– Bij installaties zonder leiding dient een goedgekeurde
kabelwartel te worden gebruikt (bijv. Hawke
A501/421/A/¾" NPT of gelijkwaardig).
– WAARSCHUWING: Alleen bij installaties met leiding: Om
het risico van ontsteking van een gevaarlijke
atmosferische lucht te verlagen, moeten de eerste 45 cm
(18 inch) van de leiding vanuit de behuizing worden
dichtgeseald.
– VOORZICHTIG: Als het gasmeetinstrument is
aangesloten op evaluatie-eenheden, kan de totale stijgtijd
worden vertraagd. Het volledige meetpad moet worden
verdisconteerd (bijv. latentie van de evaluatie-eenheid).
Zorg ervoor dat de vereiste stijgtijd wordt aangehouden.
®
Polytron
5100 EC-specifiek:
– Aanbevolen sensorrichting: neerwaarts (zie afbeelding C
op de uitvouwpagina).
®
Polytron
5200 CAT-specifiek:
– Voorkeursrichting van de sensor: neerwaarts (zie
afbeelding E op de uitvouwpagina). Als de sensoringang
beschermd is tegen mechanische schade en
binnendringend water en vuil, is elke sensorrichting
toegestaan.
– Alleen voor CSA-conforme toepassingen:
Het gebruik van de optionele spatbescherming (6812510)
is verplicht om te voldoen aan de CSA-toelating.
®
Polytron
5310 IR-specifiek:
– Aanbevolen sensorrichting: neerwaarts: (zie afbeelding E
op de uitvouwpagina).
®
Polytron
5720 IR-specifiek:
– De voorkeurspositie van de Dräger PIR 7x00 sensor moet
worden aangehouden (zie afbeelding F op de
uitvouwpagina). Grotere afwijkingen en het gebruik van de
voorgeïnstalleerde spatbescherming leiden tot een
langere stijgtijd (zie gebruiksaanwijzing van de PIR 7x00).
– Een andere richting is alleen toegestaan indien de PIR
7x00 zonder spatbescherming gebruikt wordt, bijv. voor
toepassingen in ventilatiekanalen. Als de sensor verticaal
wordt geïnstalleerd, kunnen in hogere mate afzettingen op
de optische oppervlakken ontstaan.
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger Polytron 5000 Series
– Het gebruik van de voorgeïnstalleerde spatbescherming
wordt aanbevolen om de sensor te beschermen tegen
water en stof.
– Indien een spatbescherming (onderdeelnummer 6811911
of 6811912) wordt gebruikt, dient u ervoor te zorgen dat de
statusindicatielampjes in een verticale lijn zijn geplaatst en
het Dräger-logo van de spatbescherming horizontaal is
geplaatst. Een maximale afwijking van ± 30 graden ten
opzichte van de horizontale positie is toegestaan.
– Vloeistoffen resp. afzettingen op de optische
oppervlakken van de PIR 7x00 kunnen leiden tot een
waarschuwing of storing.
– Voor de explosieveilige versie wordt aanbevolen een
afstandshouder (onderdeelnummer 6812617) te
gebruiken indien het instrument op een wand of een vlak
oppervlak wordt gemonteerd.
Bijzondere voorwaarden volgens EN IEC 60079-1
– De schroefdraden voor het drukvaste/explosieveilige
omhulsel zijn niet conform de minimum-
/maximumwaarden van EN IEC 60079-1. De gebruiker
mag de schroefdraden niet bewerken.
4.1.1.2 Installatie
Het instrument kan voor de meting van gassen in de
omgevingslucht of in een ventilatiekanaal/buis worden
gemonteerd.
1. Gebruik M6 bouten (1/4" bouten) met inbusdoppen voor
montage van de behuizing op basis van een van de
volgende opties.
Optie
Montage op een vlak opper-
vlak
Bevestiging op een stang
Bevestiging in een ventilatie-
kanaal/buis
4.1.2 Elektrische installatie
4.1.2.1 Algemene aanwijzingen voor de elektrische
installatie
– Voor aanhaalmomenten: zie 15.8, voor toegestane
kabelspecificaties: zie 15.3.
– De elektriciteitscodes die van toepassing zijn op de
plaatsing en aansluiting van elektrische spannings- en
signaalbedrading op gasdetectiesystemen dienen strikt te
worden nageleefd.
– Er dienen adereindhulzen te worden gebruikt.
– De stroomtoevoergeleiders dienen een voldoende lage
weerstand te hebben, zodat het instrument van de juiste
voedingsspanning voorzien wordt.
– De draadisolatie moet op 5 tot 7mm worden afgestript.
– Het voedende secundaire circuit moet galvanisch
gescheiden zijn van het netcircuit (geldt niet voor de
relaiscircuits)
De transmitter installeren
Accessoire
Boormal: 4544300
Extra voor Polytron 57x0 IR:
Afstandshouder 6812617
Stangmontageset: 4544198
Kanaalmontageset: 6812725
®
Voor Polytron
57x0 IR:
6812300
|
nl
75