● Tik op [OMLAAG] om het testalarm te deactiveren
(OFF).
4. Tikken op [OK] deactiveert het testalarm en het instrument
keert terug naar het menu.
12
Interface instellingen
12.1 4-20 mA interface
De stroomuitgang van het instrument in de meetmodus
bedraagt tussen 4 en 20 mA en is proportioneel t.o.v. de
gemeten gasconcentratie.
Het instrument gebruikt verschillende stroomwaarden voor de
weergave van verschillende bedrijfsmodi. De
fabrieksinstellingen kunnen voor toepassingsspecifieke
vereisten worden gewijzigd door de gebruiker. Dit komt
overeen met de NAMUR-aanbevelingen NE43.
12.1.1 Meetbereikeindwaarde
Alleen voor Polytron 5100 EC en Polytron 57x0 IR
Sommige sensoren bieden een afstelbare
meetbereikeindwaarde voor de beperking van het meetbereik
voor de 4-20mA-interface.
Via de meetbereikeindwaarde wordt een eindpunt binnen het
meetbereik van de sensor bepaald. Als de gasconcentratie dit
eindpunt bereikt, draagt de 4-20mA-interface 20 mA over.
Voorbeeld: vereist bereik 0 tot 500 ppm CO (bijv.
onderdeelnummer 6809605 standaard 300 ppm, min./max.
bereik = 50/1000 ppm). Selecteer een meetbereikeindwaarde
van 500 ppm. Het analoge signaal wordt lineair afgegeven
tussen 4 mA = 0 ppm en 20 mA = 500 ppm.
Zie hoofdstuk 13.1 voor informatie over het instellen van de
meetbereikeindwaarde.
12.1.2 Onderhoudssignaal configureren
Het onderhoudssignaal wordt altijd aan de analoge uitgang
overgedragen als het menu wordt geopend.
Statisch (Stdy) statisch uitgangssignaal van 3,4 mA
Dynamisch (3-
oscillerend signaal van 3 tot 5 mA met een
5)
frequentie van 1 Hz
1. Selecteer CAL - set.
Het display wisselt tussen de actuele waarde en het
menu-element.
2. Tik op [OK].
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
3. Stel de bevestigingsmodus in.
● Tik op [OMHOOG] voor dynamisch (3-5).
● Tik op [OMLAAG] voor statisch (Stdy).
4. Bevestig met [OK].
De waarde is ingesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger Polytron 5000 Series
12.1.3 4-20mA-offset configureren
Deze functie wordt gebruikt om de displays van de transmitter
en evaluatie-eenheid te synchroniseren.
Eerst wordt de offset voor de 4mA-uitgang (Adj - 4) ingesteld.
Daarna wordt de offset voor de 20mA-uitgang ingesteld (Adj -
20).
Adj - 4
Deze functie voegt bij 4 mA een offset toe
aan de analoge uitgang.
De grenzen kunnen op waarden tussen
3,8 mA en 4,2 mA worden ingesteld.
Adj - 20
Deze functie voegt bij 20 mA een offset toe
aan de analoge uitgang.
De grenzen kunnen op waarden tussen
19,5 mA en 20,5 mA worden ingesteld.
1. Selecteer Adj - 4.
2. Tik op [OK].
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
3. Wijzig de waarde met [OMHOOG] en [OMLAAG].
4. Bevestig met [OK].
Adj - 20 wordt weergegeven.
5. Tik op [OK].
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
6. Wijzig de waarde met [OMHOOG] en [OMLAAG].
7. Bevestig met [OK].
De waarde is ingesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
Polytron 57x0 (IR)-specifiek
Als de waarde voor Adj - 4 is gewijzigd, geeft de transmitter 4
- Adj - OK of 4 - Adj - FAIL weer. Bevestig met [OK]. Als 4 -
Adj - FAIL wordt weergegeven, kon de PIR 7x00-sensor zijn
uitgang niet reduceren, om deze aan te passen aan de
ingevoerde waarde. Voer de procedure opnieuw uit om de
offset te reduceren.
Hetzelfde geldt voor de 20mA-uitgang.
12.1.4 Analoge interface testen
Deze functies wijzigen de stroom van de analoge interface
voor testdoeleinden (bijv. om de programmering van de
evaluatie-eenheid te controleren). Het kan noodzakelijk zijn
om de alarmen op de evaluatie-eenheid tijdelijk te blokkeren,
om vals alarm te voorkomen.
1. Selecteer 4-20 - test.
2. Tik op [OK].
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
3. Wijzig de waarde met [OMHOOG] en [OMLAAG].
De stroomuitgang wordt overeenkomstig aangepast.
4. Tik op [OK] om de test te beëindigen.
De stroomwaarde keert automatisch terug naar het
onderhoudssignaal, het menu wordt weer
weergegeven.
|
nl
Interface instellingen
91