● Alle andere Polytron 5000-instrumenten
Het display geeft de info 301 weer, tot de sensor
klaar is voor metingen.
Het instrument doorloopt een opstartcyclus (LCD-/-
LED-test, softwareversie en initialisatie).
De sensor loopt in. Het onderhoudssignaal op de 4-
20mA-interface houdt aan tot de sensor is ingelopen.
De inlooptijd is afhankelijk van de sensor en de
omgevingscondities. Maximale inlooptijd van een
nieuwe sensor: zie gebruiksaanwijzing van de sensor.
Het foutrelais geeft een storing aan.
Na de inlooptijd van de sensor gaat het instrument
naar de meetmodus. Op het display worden de actuele
gasconcentratie en de meeteenheid weergegeven. De
groene LED brandt.
2. Polytron 5200 CAT: stel het nulpunt en de gevoeligheid af.
7
Bediening
7.1
Bedienveld
Op het bedienveld bevinden zich
– Toetsen voor de navigatie in het menu
– een display
– LED's en bijbehorende symbolen
De navigatietoetsen hebben verschillende functies,
afhankelijk van het menu waarin u zich bevindt.
Het instrument wordt met een magneetstift bediend. Het
deksel van de behuizing moet op het instrument worden
geplaatst. Indien het deksel van de behuizing niet aanwezig
is, kan de magneetstift twee of meer toetsen tegelijkertijd
activeren (overspraak).
7.2
LED's en symbolen
In het bedienveld bevinden zich de volgende symbolen en
LED's:
Pictogram
LED
Rood
Geel
Groen
LED-status
– Wanneer het alarm A1 (vooralarm) is geactiveerd,
knippert de rode LED in de single modus
– Wanneer het alarm A2 (hoofdalarm) is geactiveerd,
knippert de rode LED in de double modus
– Als een alarm is bevestigd voordat de oorzaak is
verholpen, gaat de rode LED continu branden om aan te
geven dat er een storing is.
AANWIJZING
De alarmactiveringsfunctie is alleen beschikbaar bij
instrumenten met een relaismodule.
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger Polytron 5000 Series
Beschrijving
Alarm geactiveerd
Storing
Spanning AAN
.
.
7.3
Weergave op het display
7.3.1 Meetmodus
Het volgende displayvoorbeeld betreft Polytron 5100 EC.
Displayvoorbeeld
Beschrijving
In de meetmodus worden op het dis-
play de gemeten gasconcentratie en
de maateenheid weergegeven.
7.3.2 Speciale toestanden
Als het instrument in een speciale toestand verkeert, is een
juiste meting of alarmering niet langer gewaarborgd.
Dat is het geval:
– Als de gasconcentratie het meetbereik overschrijdt.
– Als er een storing optreedt.
– Als alarmen gedeactiveerd zijn.
– Als er een afstelling plaatsvindt.
– Als bumptests worden uitgevoerd.
– Als een sensor zich in de inloopfase bevindt.
– Als het systeem zich in de onderhoudsmodus bevindt.
Voor de stroom van de analoge interface die met het analoge
signaal correspondeert, raadpleegt u 15.2.
Displayvoorbeeld
Beschrijving
Waarde overschrijdt meetbereik
De gasconcentratie ligt boven het
meetbereik van de sensor.
Analoge interface: Meetbereikover-
schrijding
Relais: A2-relais-schakelaar
Waarde onderschrijdt meetbereik
De gasconcentratie ligt onder het
meetbereik van de sensor.
Analoge interface: Drift onder nul
Relais: Foutrelais-schakelaar
Storingsindicatie
Er is een storing herkend.
Het display wisselt tussen Err en het
storingsnummer.
Analoge interface: Storingssignaal
Relais: Foutrelais-schakelaar
Waarschuwingsindicatie
Er is een waarschuwing herkend.
Het display wisselt tussen Info en het
waarschuwingsnummer.
Analoge interface: Onderhoudssig-
naal
Relais: Foutrelais-schakelaar
|
nl
Bediening
79