nl
|
Instrumentinstellingen
11.5 Alarmen configureren
Voor de alarmen is in de instrumenten een hysteresis van 5 %
van de meetbereikeindwaarde geprogrammeerd.
Hysteresis is een klein interval waarin een relais zijn status
behoudt tot de gasconcentratie zich buiten het gedefinieerde
interval bevindt. Daardoor kan het wisselen van het relais
tussen wel en niet onder spanning worden voorkomen, als de
gasconcentratie zich zeer dicht bij de alarmgrens beweegt.
Voorbeeld:
De alarmgrens wordt ingesteld op 40 ppm en de hysteresis op
3 ppm. Het alarm blijft actief tot de waarde onder 37 ppm
daalt. Hierdoor kan het klapperen van een relais bij het
bereiken van een alarmgrens worden voorkomen.
Alarmgrens instellen
De laagste alarmgrens is een weergave-eenheid van gas,
afhankelijk van het geconfigureerde sensortype.
1. Selecteer A1 - set of A2 - set.
Het display wisselt tussen de actuele waarde en het
menu-element.
2. Tik op [OK] en stel de waarde voor de alarmgrens in.
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
3. Bevestig met [OK].
De waarde is ingesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
Alarmrichting instellen
Stijgend (ris)
Alarmrichting stijgend betekent dat de gas-
concentratie boven een bepaalde waarde
moet stijgen, zodat er een alarm wordt
geactiveerd.
Dalend (FALL) Alarmrichting dalend betekent dat de gas-
concentratie onder een bepaalde waarde
moet dalen, zodat er een alarm wordt geac-
tiveerd.
1. Selecteer A1 - ris / FALL of A2 - ris / FALL .
Het display wisselt tussen de actuele waarde en het
menu-element.
2. Tik op [OK].
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
3. Stel de alarmrichting in.
● Tik op [OMHOOG] voor dalend (FALL).
● Tik op [OMLAAG] voor stijgend (ris).
4. Bevestig met [OK].
De waarde is ingesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
Alarm als zelfhoudend of niet-zelfhoudend instellen
zelfhoudend
Het instrument activeert het alarm zodra er
(Lat)
een alarmniveau is bereikt. Deze alarmsta-
tus zal aanhouden, ook als de gasconcen-
tratie niet meer aan de alarmvoorwaarde
voldoet. Om een zelfhoudend alarm op te
heffen, moet het worden bevestigd.
90
Niet-zelfhou-
De alarmstatus wordt opgeheven, wanneer
dend (nLat)
de gasconcentratie niet meer aan de alarm-
voorwaarde voldoet.
1. Selecteer A1 - Lat / nLat of A2 - Lat / nLat .
Het display wisselt tussen de actuele waarde en het
menu-element.
2. Tik op [OK].
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
3. Stel de zelfhoudingsmodus in.
● Tik op [OMHOOG] voor niet-zelfhoudend (nLat).
● Tik op [OMLAAG] voor zelfhoudend (Lat).
4. Bevestig met [OK].
De waarde is ingesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
Alarm als bevestigbaar of niet-bevestigbaar instellen
bevestigbaar
Alarmrelais en LED kunnen worden gereset
(ACK)
voordat de alarmvoorwaarde wordt opgehe-
ven.
niet-bevestig-
Alarmrelais en LED kunnen niet worden
baar (nACK)
gereset voordat de alarmvoorwaarde wordt
opgeheven.
1. Selecteer A1 - ACK / nACK of A2 - ACK / nACK .
Het display wisselt tussen de actuele waarde en het
menu-element.
2. Tik op [OK].
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
3. Stel de bevestigingsmodus in.
● Tik op [OMHOOG] voor niet-bevestigbaar (nACK).
● Tik op [OMLAAG] voor bevestigbaar (ACK).
4. Bevestig met [OK].
De waarde is ingesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
11.6 Testen van alarmen/relais
Deze functies wijzigen de status van een relais en LED voor
testdoeleinden (bijv. om de werking van met het relais
verbonden alarmen te controleren). Na het verlaten van deze
functie krijgen het relais en de LED automatisch hun vorige
status terug.
1. Selecteer de gewenste alarmconditie.
Simuleert vooralarm
A1 - test
Simuleert hoofdalarm
A2 - test
Simuleert storingssignaal
FAIL - test
Het display wisselt tussen de actuele waarde en de
menu-optie.
2. Tik op [OK].
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
3. Stel het testalarm in.
● Tik op [OMHOOG] om het testalarm te activeren (ON).
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger Polytron 5000 Series