VOORZICHTIG
Mogelijke storing van de transmitter!
► Er moet voor worden gezorgd dat de instelling van deze
functie past bij de bekabeling voor voeding en signaal.
► Na het wijzigen van de configuratie en het terugkeren naar
de meetmodus moet de voeding van het instrument uit- en
weer ingeschakeld worden.
1. Selecteer Set 2-3 .
Het display wisselt tussen de actuele waarde en het
menu-element.
2. Tik op [OK].
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
3. Stel de configuratie in.
● Tik op [OMHOOG] voor de 2-draads configuratie (2-
on).
● Tik op [OMLAAG] voor de 3-draads configuratie (3-
on).
4. Bevestig met [OK].
5. Tik een aantal keer op [OMHOOG], tot u het menu hebt
verlaten.
6. Schakel de voeding van het instrument uit en weer in.
Zorg ervoor dat de instelling van deze functie bij de
bekabeling voor voeding en signaal past.
11.4 Relais configureren
11.4.1 Combinaties van vergrendeling en
bevestiging van alarmen
De volgende voorbeelden geven een overzicht van relais-
bevestigingscombinaties.
Vergrendelend
(Handmatige relais-
reset)
Bevestigbaar
Relais-reset is te allen tijde mogelijk.
Niet-bevestig-
Relais-reset is niet mogelijk voordat de
baar
alarmvoorwaarde is verwijderd.
Vergrendelende en niet-vergrendelende signalen hebben
geen tijdsbegrenzing. Vergrendelende signalen blijven actief
totdat ze zijn bevestigd. Niet-vergrendelende signalen
stoppen zodra de triggervoorwaarde is verwijderd.
11.4.2 Relais A1 of A2 configureren
Met deze functie wordt vastgelegd of het alarmrelais in de
meetmodus of alarmtoestand onder spanning staat.
A1/A2 ENERG
Het relaiscontact staat in de meetmodus
onder spanning en wordt veranderd door
- ON
het activeren van een alarm. Bij stroomuit-
val wordt daardoor een alarm geactiveerd
(faalveiligheid).
Als er een alarm wordt geactiveerd, komt
A1/A2 ENERG
- OFF
het relaiscontact onder spanning te staan.
Gebruiksaanwijzing
|
Dräger Polytron 5000 Series
1. Selecteer A1 - ENERG - OFF / ON of A2 - ENERG - OFF
2. Tik op [OK].
3. Wijzig de waarde.
4. Bevestig met [OK].
11.4.3 Foutrelais voor de tijd van het inlopen
Met deze functie wordt het gedrag van het foutrelais tijdens de
inloopfase ingesteld.
Niet-vergrendelend
(Automatische relais-
reset nadat de
alarmvoorwaarde is
verwijderd)
1. Selecteer FAIL - FREQ - Stdy / PULS.
2. Tik op [OK].
3. Wijzig de waarde.
4. Bevestig met [OK].
/ ON.
Het display wisselt tussen de actuele waarde en het
menu-element.
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
● Tik op [OMHOOG] voor onder spanning bij alarm
(OFF).
● Tik op [OMLAAG] voor normaal onder spanning (ON).
De waarde is ingesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
configureren
FAIL - FREQ -
Het foutrelais zorgt ervoor dat een aange-
Stdy
sloten alarmweergave permanent geacti-
veerd is (statisch gedrag).
De gele LED brandt permanent.
FAIL-FREQ -
Het foutrelais wisselt de status (dynamisch
PULS
gedrag).
Voorbeeld:
– Er is een claxon op het maakcontact
(Normally Open) van het foutrelais aan-
gesloten.
– De relais zijn geconfigureerd als nor-
maal onder spanning.
De claxon en de gele LED van de trans-
mitter zijn gedurende 1 seconde geacti-
veerd en gedurende 9 seconden
gedeactiveerd.
Het display wisselt tussen de actuele waarde en het
menu-element.
De waarde knippert (gegevensinvoermodus).
● Tik op [OMHOOG] voor Statisch (Stdy).
● Tik op [OMLAAG] voor Dynamisch (PULS).
De waarde is ingesteld, het menu wordt weer
weergegeven.
|
nl
Instrumentinstellingen
89